Medicatie MZ

Medicatie 
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Medicatie 

Slide 1 - Tekstslide

Programma:
  • Wat is pijn?
  • Pijnstillers
  • Andere medicatie, ziektebeelden bijzonderheden
  • Quiz (je)
  • Vragen 

Slide 2 - Tekstslide

Waar zou jij wel graag eens pilletje voor gebruiken?

Slide 3 - Woordweb

Naamgeving medicatie
Generieke - en merknaam, wat is  het verschil?

Neem bijvoorbeeld Voltaren® (diclofenac). De eerste naam is de merknaam die de farmaceutische industrie aan het product geeft, met een hoofdletter en beschermd merkteken ®. De tweede naam (diclofenac) is de generieke naam die niet met een hoofdletter hoeft te beginnen. Deze naam is vaak een aanduiding van de werkzame scheikundige stof in het medicijn.

Slide 4 - Tekstslide

Werking medicatie
Voorkomen van ziekten
Bestrijden van ziekten
Bestrijden en verzachten van de gevolgen van ziekten
Aanvullen van tekorten

Slide 5 - Tekstslide

Vormen van medicatie - waarom is niet alles een pil?

Slide 6 - Tekstslide

Toediening 
enteraal & parentereaal - wat is verschil?

Slide 7 - Tekstslide

Welke risico's hebben medicijnen?
Welke ken je al?

Slide 8 - Woordweb

Risico's van medicatie
Bijwerkingen
cummulatie
Interactie
verslaving
gewenning

Slide 9 - Tekstslide

Wetten
welke ken jij?
welke ken jij?

Slide 10 - Tekstslide

Pijn
Pijn is een subjectief gegeven en kan het beste worden beoordeeld door degene die de pijn ervaart.

Pijn heeft altijd invloed op iemands kwaliteit van leven.

Ongeveer 600.000 mensen met chronische pijn.

Slide 11 - Tekstslide

Pijnstillers & pijnladder






Zie link volgende dia....

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Link

Bloeddruk
Risico's
Hoge bloeddruk geeft verhoogde kans op hart en vaatziekten, nierschade en schade aan ogen.
Hoge bloeddruk
Een bovendruk hoger dan 140 en een onderdruk hoger dan 90 word hoge bloeddruk genoemd.
Bij ouderen mag deze iets hoger zijn 
Wat is dat?
De bovendruk (systolische druk) is de druk die gemeten word wanneer het hart zich inspant en bloed in de slagaders pompt
De onderdruk (diastolische druk) is de druk die gemeten word als het hart zich ontspant
Medicatie
ACE-Remmers (verminderderd vaatvernauwing)zoals: Coversyl, Capoten, Renitec. Bijwerkingen: duizeligheid, prikkelhoest en jeuk
Bètablokkers (vertraagd de hartslag) zoals: Metoprolol, selokeen, atenolol.
Bijwerkingen: vernauwing luchtwegen, koude handen en voeten, lage polsslag
Diuretica (plastabletten) zoals: hydrochloorthiazide en furosemide

Slide 14 - Tekstslide

Plastabletten
Plasstoornissen
Treedt vaak op op oudere leeftijd.
Bijvoorbeeld het niet op kunnen houden van urine, overactieve blaas of verslapte spieren.
Medicatie hiervoor is bijvoorbeeld: Vesicare en oxybutanine
Mannen krijgen vaak last van prostaat die vergroot is en kunnen daardoor ook plasstoornissen krijgen.
Medicatie die gegeven word is Omnic, proscar en avodart
Tijdstip
Geef medicatie zoals plastabletten in de ochtenduren.
In de avonduren kan het de nachtrust negatief beïnvloeden doordat mensen in de nacht naar het toilet moeten
Diuretica
Ook wel diuretica genoemd. Deze tabletten voeren overtollig vocht af door zoutuitscheiding.
Voorbeelden: Lasix, furosemide, hydrochloorthiazide
Bijwerkingen: uitdroging, verminderde nierfunctie, spierkrampen, duizeligheid en droge mond

Slide 15 - Tekstslide

Hartmedicatie
Angina pectoris
Hartkramp
Hierbij krijgt een deel van het hart te weinig zuurstof, bijna altijd door een vernauwing van de kransslagaders.
Signalen: beklemmend gevoel op de borst, uitstraling naar de linker arm, kaken en schouderbladen.
(Let op: bij vrouwen kunnen hele andere signalen optreden)

Medicatie
Bloedvat verwijdend zoals isordil of nitrolinguaal spray (onder de tong)

Op langere termijn schrijft arts vaak andere medicatie voor tegen te hoge bloeddruk en te hoog cholesterol
Medicatie
  • ACE-remmers of bètablokkers
  • Plastabletten
  • Digoxine: dit zorgt ervoor dat de hartspier krachtiger samentrekt zoals: Lanoxin. Bijwerkingen zijn: langzame hartslag, verwardheid, slecht zien
Decompensatio Cordis
Hartfalen
Het hart pompt het bloed niet meer goed rond door:
Verminderde hartspierfunctie door bijvoorbeeld een hartinfarct of een infectie
Er is een verminderde pompfunctie van het hart door bijvoorbeeld slechte hartkleppen of ritmestoornissen

Slide 16 - Tekstslide

Cholesterol
Hypercholesterolemie
Een te hoog cholesterol: hierdoor kan er aderverkalking optreden, hierdoor bestaat een hoger risico op hart en vaatziekten

Tijdstip
Inname gebeurt vaak 's avonds in verband met bijwerkingen
Bijwerkingen: spierpijn, maagdarmklachten en jeuk
Medicatie: lipitor, zocor, crestor

Slide 17 - Tekstslide

Bloedverdunners
Risico's
Er kunnen overal in het lichaam problemen optreden door een bloedstolsel, waar? dat ligt aan de plek waar het bloedstolsel zich bevind.
Bij stolsels in kransslagaders van het hart neemt het ongeveer 6 uur in beslag voordat het weefsel volledig is afgestorven.
Andere risico's: longembolie, herseninfarct.
Stolling
Bloed stolt niet zomaar in de bloedvaten. Daar zorgt ons lichaam voor. Als daar iets misgaat bijvoorbeeld dat het bloed stil staat of te langzaam stroomt kan dit problemen geven.
Verhoogd risico: bedlegerige klanten,bloedvatvernauwing, operaties en ongelukken.
Medicatie
Acetylsalicylzuur (Ascal): zorgt ervoor dat de bloedplaatjes niet klonteren
Sintrommitis (acenocoumarol), Marcoumar, Plavix: onderdrukt de stollingsneiging
Let op! overleg als je veel blauwe plekken of bloedneus bij de klant signaleert

Slide 18 - Tekstslide

Antibiotica
Hoe innemen?
  • Altijd de kuur afmaken!
  • Kan in verschillende vormen beschikbaar zijn 
  • goed verdeeld over 24 uur innemen
Wat is dat?
Dit is medicatie die werkzaam is tegen een bacterie

Bijwerkingen
Antibiotica kan vervelende bijwerkingen hebben zoals:
Diarree, misselijkheid, uitslag, kortademigheid.
Overleg dit altijd als je dit opmerkt.
Innemen met yoghurt kan helpen diarree verminderen

Slide 19 - Tekstslide

0

Slide 20 - Video

Diabetes
Hypoglycaemie
Bij een hypoglycaemie is de bloedsuiker te laag.
Symptomen hiervan kunnen zijn: transpireren, beven, duizeligheid, hongergevoel, snelle pols, onrust en verwardheid
Actie: overleggen en zo nodig suiker toedienen en klant laten eten!
Wat is dat?
Diabetes is een aandoening waarbij de stofwisseling van glucose is verstoord.
Hierin maken we onderscheid in diabetes type 1 en type 2
Diabetes type 1: hier maakt de alvleesklier geen insuline meer aan
Diabetes type 2: hier maakt de alvleesklier geen of te weinig insuline aan of werkt de insuline niet optimaal
Hyperglycaemie
Bij een hyperglycaemie is de bloedsuiker te hoog.
symptomen hiervan zijn: sterke dorst, veel plassen, braken, vermoeidheid, langzame pols, toenemende sufheid, misselijkheid
Actie: overleggen en zo nodig insuline toedienen.

Slide 21 - Tekstslide

Astma en COPD
Astma
Astma is een ontsteking van de luchtwegen die vaak word uitgelokt door prikkels van buitenaf.
Hierbij is geen blijvende schade aan de longen. 
COPD
COPD is een ontsteking van de luchtwegen waarbij er blijvende schade is aan het longweefsel.
Belangrijke oorzaak van COPD is roken 
Medicatie
Voor zowel Astma en COPD word medicatie gebruikt die ontstekingsremmend werken en de luchtwegen verwijden.
Meestal zijn dit inhalaties of vernevelingen.
Voorbeelden: Ventolin (kortwerkend), Seretide (midden langwerkend), Theolair (langwerkend).
Nazorg: mond goed spoelen en klant laten eten dit om schimmelinfecties in de mond en bovenste luchtwegen te voorkomen


Slide 22 - Tekstslide

Overige medicatie
  • Antidepressiva
  • Antipsychotica/neuroleptica
  • Slaapmiddelen
  • Kalmerende middelen
  • Epilepsie

Slide 23 - Tekstslide

Wat kan een bijwerking zijn van plastabletten?
A
Uitdroging
B
Trombose
C
Obstipatie
D
Oorsuizen

Slide 24 - Quizvraag

Welk moment van de dag geef je een client plastabletten?
A
In de ochtend
B
Maakt niet uit
C
In de avond
D
Alleen bij klachten

Slide 25 - Quizvraag

Waar let je op als iemand bloedverdunners gebruikt?
A
Dat mensen goed blijven bewegen
B
Hoeveel mensen drinken
C
Hoeveel mensen plassen
D
Bloedneus en blauwe plekken

Slide 26 - Quizvraag

Waar werkt antibiotica tegen?
A
schimmels
B
bacteriën
C
virussen
D
tegen allemaal

Slide 27 - Quizvraag

Wat zijn signalen van een blaasontsteking?

Slide 28 - Open vraag

Wat is een van de functies van de nieren?
A
Ze voorzien het bloed van zuurstof
B
ze reguleren de bloeddruk
C
ze maken insuline aan
D
opslaan van urine

Slide 29 - Quizvraag

Wat is belangrijk nadat iemand zijn inhalator gebruikt heeft?
A
Dat je kijkt of het gebit nog goed zit
B
neus snuiten
C
mond spoelen
D
geen nazorg nodig

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Tekstslide

Vragen?

Slide 32 - Tekstslide