Koppelwerkwoorden ‘koppelen’ het onderwerp aan een toestand, functie, hoedanigheid of eigenschap. Het gaat er bij koppelwerkwoorden dus altijd om dat het onderwerp iets ís.
De koppelwerkwoorden zijn:
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen.
Voorbeeld:
Zij is voorzitter => naamwoordelijk gezegde
is = koppelwerkwoord (werkwoordelijk deel)
voorzitter = naamwoordelijk deel