Diffusie en osmose

Welkom
Opdrachten bespreken (bladzijde 32)
Herhaling 
Uitleg over concentratie en diffusie (paragraaf 5, bladzijde 34)
Opdrachten maken
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
Biologie / VerzorgingMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Opdrachten bespreken (bladzijde 32)
Herhaling 
Uitleg over concentratie en diffusie (paragraaf 5, bladzijde 34)
Opdrachten maken

Slide 1 - Tekstslide

Welk organel vouwt eiwitten?
A
ER
B
Mitochondrium
C
Golgi-systeem
D
Celkern

Slide 2 - Quizvraag

Welk organel levert aminozuren als een eiwit word gemaakt?
A
Golgi-systeem
B
ER
C
Ribosomen
D
Mitochondrium

Slide 3 - Quizvraag

Wat voor proces vind er in mitochondria plaats?

Slide 4 - Open vraag

Waaruit komt het ''recept'' voor eiwitten?
A
ER
B
Mitochondrium
C
Golgi-systeem
D
Celkern

Slide 5 - Quizvraag

Vandaag
We gaan leren:
Wat concentratie is 
Hoe je met percentages kunt rekenen 
Hoe het proces van diffusie werkt.

Slide 6 - Tekstslide

Stoffen in cellen
Zoals we vorige les hebben kunnen zien, is de cel een fabriek waar heel veel processen in plaatsvinden. Dit betekend dat de cel, net als bij een fabriek, spullen van buiten nodig heeft, en zelf ook dingen naar buiten brengt. Dit heet transport. In cellen zijn er twee vormen van transport: diffusie en osmose. 

Slide 7 - Tekstslide

Concentraties
Om aan alle processen te doen, moeten er genoeg stoffen binnen/buiten de cel zijn. Deze concentratie is heel belangrijk. Zo is de concentratie keukenzout (NaCl) in de cel gemiddeld 0,9%. Dit is dus 9g van de 1000mg. (1 mL is 1 g). Vaak worden concentraties aangegeven met g/L. Kleine eenheden worden gemeten met PPM (Parts per million, hoeveel deeltjes per miljoen) 1ppm = 0,0001%

Slide 8 - Tekstslide

Difussie
Diffusie is een vorm van transport waarbij alle stoffen, behalve water, getransporteerd worden. Stoffen willen namelijk altijd zo ver mogelijk verspreid zijn, en dit gebeurd ook overal in de natuur. Dit gebeurd ook binnen en buiten de cel, bijvoorbeeld met O2 en CO2.

Deeltjes gaan dus altijd van een plek waar de veel aanwezig zijn, naar en plek waar ze minder aanwezig zijn. Dit gaat met een bepaalde diffusiesnelheid

Slide 9 - Tekstslide

Diffusie in longen

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Link

Aan de slag!
Ga aan de slag met de opdrachten 35 tot en met 38. Dit is huiswerk voor de volgende les. 

Slide 12 - Tekstslide

Welkom
Opdrachten bespreken (bladzijde 37)
Uitleg over invloed osmose op cellen 
Practicum 

Slide 13 - Tekstslide

Vandaag
We gaan leren:
Wat osmose is.
Hoe osmose invloed kan hebben op de werking van cellen. 

Slide 14 - Tekstslide

Osmose
Osmose is niet het transport van stoffen, maar van water. Wat wilt namelijk altijd op de plek zijn waar de concentratie het hoogst is, om zo overal de concentratie gelijk te maken. Als er dus veel zout of suiker in de cel zit, gaat er vanzelf ook veel water naartoe. 

Zowel diffusie als osmose zijn vormen van passief transport; het gebeurd vanzelf. Als de cel ergens energie (ATP) om iets te vervoeren, heb je te maken met actief transport.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Link

Invloed osmose op cellen
Een cel ligt in een hypotone omgeving. (cel hoog, omgeving laag)
--> Hij trekt water aan en kan daarmee barsten
Als de osmotische waarde van de cel en de omgeving hetzelfde is, is die isotoon
Een cel ligt in een hypertone omgeving. (cel laag, omgeving hoog)
--> Het water gaat uit de cel en verschrompelt. 

Slide 17 - Tekstslide

Hypotoon - Isotoon - Hypertoon

Slide 18 - Tekstslide

Plantencel
Een plantencel krijgt zijn stevigheid doordat er veel water is de vacuole zit. Moet een plantencel daarom altijd hypotoon, isotoon of hypertoon zijn? 

Slide 19 - Tekstslide

Een plantencel moet hypertoon (omgeving hypotoon) zijn, hiermee bouwt hij turgor op. 

Slide 20 - Tekstslide

Omgeving is hypertoon --> Plasmolyse 

Slide 21 - Tekstslide

Aan de slag!
Ga aan de slag met opdracht 43 t/m 46. Dit is huiswerk voor de volgende les. 

Slide 22 - Tekstslide

Welkom
Vandaag: 
Herhaling hypertoon, hypotoon en isotoon
Uitleg ander transport in de cel (bladzijde 40)
Gummyberen 

Slide 23 - Tekstslide

Invloed osmose op cellen
Een cel ligt in een hypotone omgeving. (cel hypertoon)
--> Hij trekt water aan en kan daarmee barsten 
Als de osmotische waarde van de cel en de omgeving hetzelfde is, is die isotoon
Een cel ligt in een hypertone omgeving. (cel hypotoon)
--> Het water gaat uit de cel en verschrompelt. 

Slide 24 - Tekstslide

De cel ligt in een hypertone omgeving. De cel...
A
Word groter
B
Verschrompeld

Slide 25 - Quizvraag

De cel is hypertoon. Hij...
A
Trekt water aan
B
Stoot water af

Slide 26 - Quizvraag

Welke kant is hypotoon?
A
Links
B
Rechts

Slide 27 - Quizvraag

Een plant heeft altijd een hoge waterdruk in de cel (turgor) nodig. Hij moet daarom in een ... oplossing liggen.
A
Hypertone
B
Hypotone

Slide 28 - Quizvraag

Wat is de cel en wat vind er plaats?
A
Hypertoon, turgor
B
Hypertoon, plasmolyse
C
Hypotoon, turgor
D
Hypotoon, plasmolyse

Slide 29 - Quizvraag

Wat gaan we leren?
We gaan leren:
Op welke manieren nog meer transport kan plaatsvinden in de cel. 

Slide 30 - Tekstslide

Passief transport
Diffusie en osmose zijn voorbeelden van passief transport: het kost de cel geen energie. De stoffen gaan gewoon met een concentratieverval mee. Dit vind plaats door porie eiwitten of transporteiwitten in het celmembraan. 

Slide 31 - Tekstslide

Porie eiwit (aquaporine)
Transporteiwit 

Slide 32 - Tekstslide

Actief transport
Soms wil je ook tegen de concentratie in stoffen transporteren. Dit kost de cel wel energie (ATP). Dit gebeurd bijvoorbeeld wanneer je veel zouten uit je cel wilt halen.

Slide 33 - Tekstslide

Blaasjes
Jullie hebben al geleerd dat de cel blaasjes met stoffen kan uitscheiden (exocytose), maar zij kunnen zo ook stoffen opnemen, dat noem je endocytose. Het blaasje noem je een endosoom.
Word er voedsel opgenomen, noem je dit fagocytose

Slide 34 - Tekstslide

Practicum gummyberen 
Jullie krijgen per tweetal 6 gummyberen. Je gaat opmeten hoe lang, breed en hoog ze zijn en dit schrijf je op. Vervolgens leg je er 3 in een zoute oplossing, en 3 in puur water. Schrijf op wat je verwacht dat er gaat gebeuren bij hypothese. 

Slide 35 - Tekstslide

Drenkeling
Men zegt altijd dat je nooit zee water mag drinken omdat je hierdoor juist uitdroogt. Kan iemand uitleggen waarom aan de hand van osmose?

Slide 36 - Tekstslide