GR les 5: meewerkend voorwerp


Nederlands

Grammatica 
H1A P1 2029-2020

Les 5:
Meewerkend voorwerp

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les


Nederlands

Grammatica 
H1A P1 2029-2020

Les 5:
Meewerkend voorwerp

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik vorige les ...

Vorige les heb je geleerd hoe je ...

... het lijdend voorwerp in een zin kunt herkennen.

Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van deze les ...


... kun je het meewerkend voorwerp in een zin herkennen.

Slide 3 - Tekstslide

Eerst ...
... een aantal vragen ter herhaling van de stof die we al hebben behandeld.

Slide 4 - Tekstslide

Herhaling:

1. Het onderwerp speelt de ... in een zin.
A
hoofdrol
B
bijrol

Slide 5 - Quizvraag

Herhaling:

2. Het lijdend voorwerp speelt een ... in een zin.
A
hoofdrol
B
bijrol

Slide 6 - Quizvraag

Herhaling:

3. Het lijdend voorwerp ...
A
ondergaat iets (doet zelf niets)
B
doet iets of is iets

Slide 7 - Quizvraag

Herhaling:

4. Het onderwerp in deze zin is...

Hij heeft een hele goede baas.
A
een hele goede baas
B
hij

Slide 8 - Quizvraag

Herhaling:
5. Welk zinsdeel is het lijdend voorwerp?

De hond van de buren heeft onze buurman heel hard gebeten.
A
de hond van de buren
B
heel hard
C
er is geen lijdend voorwerp
D
onze buurman

Slide 9 - Quizvraag

Herhaling:

6. Welk zinsdeel is het lijdend voorwerp?

De boerin geeft de kippen iedere dag voer.
A
de boerin
B
geeft
C
de kippen
D
voer

Slide 10 - Quizvraag

Herhaling:

7. Welk zinsdeel is het onderwerp?

De regering geeft het onderwijs extra geld.
A
het onderwijs
B
de regering
C
extra geld
D
geeft

Slide 11 - Quizvraag

Zet strepen tussen de zinsdelen
Benoem: wwgez, ow, lv

7. Daley Blind werd halverwege de wedstrijd gewisseld.

Slide 12 - Open vraag

Zet strepen tussen de zinsdelen
Benoem: wwgez, ow, lv

8. Van Persie scoort dit jaar regelmatig met het hoofd.

Slide 13 - Open vraag

Zet strepen tussen de zinsdelen
Benoem: wwgez, ow, lv

9. Hiddink blijft voorlopig het Nederlands elftal coachen.

Slide 14 - Open vraag

Zet strepen tussen de zinsdelen
Benoem: wwgez, ow, lv

10. Mijn zusje hangt haar jas altijd op aan een stoel.

Slide 15 - Open vraag

Zet strepen tussen de zinsdelen
Benoem: wwgez, ow, lv

11. Jim komt iedere keer in de problemen.

Slide 16 - Open vraag

Uitleg zinsdelen
Op de volgende slides vind je uitleg per zinsdeel.

werkwoordelijk gezegde slide 19 (herhaling)
onderwerp slide 20 (herhaling)
lijdend voorwerp slide 21 = (herhaling)
meewerkend voorwerp - slide 22 = nieuw!

Slide 17 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde (herhaling)

Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin + aan het / te 
                                                        (alle werkwoorden = pv + alle andere ww in de zin)

Hij wacht op de bus.                     pv = wacht
                                                               wwgez = wacht          
Hij was aan het treuzelen.         pv = was
                                                               wwgez = was aan het treuzelen
Hij zat te staren.                             pv = zat
                                                               wwgez = zat te staren

Slide 18 - Tekstslide

Het onderwerp (herhaling)
Het onderwerp is de hoofdrolspeler in de zin. 
Het onderwerp (iets of iemand) doet iets of is iets.

Kees geeft een brief aan Pim.                        Kees doet iets.
De buurman is al jarenlang postbode.      De buurman is iets. 
Kees en De buurman zijn de hoofdrolspelers --> de onderwerpen

Het onderwerp geeft antwoord op de vraag: wie of wat + gez?

Wie of wat geeft (een brief aan Pim)?   --> Kees
Wie of wat is (al jarenlang postbode)?  --> De buurman

Slide 19 - Tekstslide

Lijdend voorwerp = nieuw!
Het lijdend voorwerp is een van de bijrolspelers in de zin. 
Het ondergaat iets (doet zelf niets). 

Kees geeft een brief aan Pim. 
Een brief ondergaat iets. --> Hij wordt gegeven (en doet zelf niets)
Hein ontvangt het rapport van zijn baas. 
Het rapport ondergaat iets. --> Het wordt ontvangen (en doet zelf niets).

Het geeft antwoord op de vraag: wat of wie + gez + ow?
Wat of wie geeft Kees? --> een brief
Wat of wie ontvangt Hein? --> het rapport

Slide 20 - Tekstslide

Uitleg nieuw zinsdeel
Op de volgende slide volgt de uitleg van het meewerkend voorwerp

Lees deze voordat je aan de opdrachten begint.

Slide 21 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp = nieuw!
Het meewerkend voorwerp is ook een bijrolspeler in een zin. 
Het is de ontvanger. Het meewerkend voorwerp = altijd een mens of een dier, geen ding!

De instructeur overhandigt Yasmine het zwemdiploma.
Yasmine is de ontvanger
De ober vergat voor de klant schoon bestek mee te nemen.
Voor de klant is de ontvanger

Het meewerkend voorwerp geeft antwoord op de vraag: aan wie of voor wie + gez + ow (+ lv)?
Aan wie/voor wie overhandigt de instructeur het zwemdiplona? --> Yasmine
Aan wie/voor wie vergat de klant schoon bestek mee te nemen? --> voor de klant

Slide 22 - Tekstslide

Zinsdelen
Een zin bestaat uit verschillende zinsdelen. 
Ieder zinsdeel heeft zijn eigen functie:

  • het werkwoordelijk gezegde vertelt wat het onderwerp doet
  • het onderwerp is de hoofdrolspeler en doet iets of is iets
  • het lijdend voorwerp is een bijrolspeler en ondergaat iets (doet zelf niets)
  • het meewerkend voorwerp is de bijrolspeler die ontvangt 

Slide 23 - Tekstslide

Uitleg volgorde benoemen
Op de volgende slide volgt nog een stukje uitleg. 
Deze gaat over de volgorde waarin je de zinsdelen in een zin benoemt.
Het is belangrijk dat je deze volgorde altijd toepast!

Slide 24 - Tekstslide

Volgorde zinsdelen benoemen
Als je zinsdelen gaat benoemen, doe je dat altijd in onderstaande volgorde:

  1. benoem het werkwoordelijk gezegde 
  2. benoem het onderwerp
  3. benoem het lijdend voorwerp
  4. benoem het meewerkend voorwerp

Stukjes van de zin die al zijn benoemd, kunnen niet nog een keer benoemd worden. Ieder zinsdeel heeft 1 functie! Een stukje van een zin is dus: óf werkwoordelijk gezegde óf onderwerp óf lijdend voorwerp (of iets anders).  

Slide 25 - Tekstslide

Aan de slag!
Opdracht vanaf slide 27:

  • Benoem eerst het werkwoordelijk gezegde.
  • Benoem daarna het onderwerp.
  • Benoem vervolgens het lijdend voorwerp.
  • Benoem tot slot het meewerkend voorwerp.


Slide 26 - Tekstslide

Benoem: wwgezegde, onderwerp, lijdend v, meewerkend v

1. Geef je haar je telefoon?

Slide 27 - Open vraag

Benoem: wwgezegde, onderwerp, lijdend v, meewerkend v

2. In het nieuwe boek van Simone van der Vlugt staan veel enge passages.

Slide 28 - Open vraag

Benoem: wwgezegde, onderwerp, lijdend v, meewerkend v

3. Plotseling brak het theeglas in twee delen.

Slide 29 - Open vraag

Benoem: wwgezegde, onderwerp, lijdend v, meewerkend v

4. De scheidsrechter gaf de handballer een time-out van twee minuten.

Slide 30 - Open vraag

Benoem: wwgezegde, onderwerp, lijdend v, meewerkend v

5. Op de luchthaven zullen de beveiligers alle mobiele telefoons strenger controleren.

Slide 31 - Open vraag

Benoem: wwgezegde, onderwerp, lijdend v, meewerkend v

6. Vallen volgende week de uren Nederlands uit?

Slide 32 - Open vraag

Benoem: wwgezegde, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp
7. Dinsdagmiddag moeten de leerlingen hun werkboeken inleveren.

Slide 33 - Open vraag

Benoem: wwgezegde, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp
8. De aanvoerder reikte zijn medespelers de gewonnen bokaal aan.

Slide 34 - Open vraag

Benoem: wwgezegde, onderwerp, lijdend v, meewerkend v

9. Ashanti leent haar nieuwe fiets aan niemand uit.

Slide 35 - Open vraag

Benoem: wwgezegde, onderwerp, lijdend v, meewerkend v

10. De lerares Frans stuurde haar leerlingen via de elektronische leeromgeving een bericht over de repetitie.

Slide 36 - Open vraag

Einde van de les!
You did it!

Slide 37 - Tekstslide