GR les 6: zinsdelen benoemen en zinnen in zinsdelen verdelen


Nederlands

Grammatica 
H1A P1 2029-2020

Les 6:
Zinsdelen benoemen
&
Zinnen in zinsdelen verdelen

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les


Nederlands

Grammatica 
H1A P1 2029-2020

Les 6:
Zinsdelen benoemen
&
Zinnen in zinsdelen verdelen

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik vorige lessen ...
Je kunt nu de volgende zinsdelen in een zin benoemen:

  • het werkwoordelijk gezegde
  • het onderwerp
  • het lijdend voorwerp 
  • het meewerkend voorwerp

Ook kun je een zin in zinsdelen verdelen door strepen te zetten.

Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van deze les ...

... heb je nog een keer geoefend met:

  • ... het benoemen van deze zinsdelen.
  • ... het verdelen van zinnen in zinsdelen.

Daarnaast: kun je vraagwoorden bedenken bij de overgebleven zinsdelen. 

Slide 3 - Tekstslide

Uitleg zinsdelen
Op de volgende slides vind je (nog een keer) de uitleg per zinsdeel.

werkwoordelijk gezegde slide 5 (herhaling)
onderwerp slide 6 (herhaling)
lijdend voorwerp slide 7 (herhaling)
meewerkend voorwerp slide 8 (herhaling)

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde (herhaling)

Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin + aan het / te 
                                                        (alle werkwoorden = pv + alle andere ww in de zin)

Hij wacht op de bus.                     pv = wacht
                                                               wwgez = wacht          
Hij was aan het treuzelen.         pv = was
                                                               wwgez = was aan het treuzelen
Hij zat te staren.                             pv = zat
                                                               wwgez = zat te staren

Slide 5 - Tekstslide

Het onderwerp (herhaling)
Het onderwerp is de hoofdrolspeler in de zin. 
Het onderwerp (iets of iemand) doet iets of is iets.

Kees geeft een brief aan Pim.                        Kees doet iets.
De buurman is al jarenlang postbode.      De buurman is iets. 
Kees en De buurman zijn de hoofdrolspelers --> de onderwerpen

Het onderwerp geeft antwoord op de vraag: wie of wat + gez?

Wie of wat geeft (een brief aan Pim)?   --> Kees
Wie of wat is (al jarenlang postbode)?  --> De buurman

Slide 6 - Tekstslide

Lijdend voorwerp = nieuw!
Het lijdend voorwerp is een van de bijrolspelers in de zin. 
Het ondergaat iets (doet zelf niets). 

Kees geeft een brief aan Pim. 
Een brief ondergaat iets. --> Hij wordt gegeven (en doet zelf niets)
Hein ontvangt het rapport van zijn baas. 
Het rapport ondergaat iets. --> Het wordt ontvangen (en doet zelf niets).

Het geeft antwoord op de vraag: wat of wie + gez + ow?
Wat of wie geeft Kees? --> een brief
Wat of wie ontvangt Hein? --> het rapport

Slide 7 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp = nieuw!
Het meewerkend voorwerp is ook een bijrolspeler in een zin. 
Het is de ontvanger. Het meewerkend voorwerp = altijd een mens of een dier, geen ding!

De instructeur overhandigt Yasmine het zwemdiploma.
Yasmine is de ontvanger
De ober vergat voor de klant schoon bestek mee te nemen.
Voor de klant is de ontvanger

Het meewerkend voorwerp geeft antwoord op de vraag: aan wie of voor wie + gez + ow (+ lv)?
Aan wie/voor wie overhandigt de instructeur het zwemdiplona? --> Yasmine
Aan wie/voor wie vergat de klant schoon bestek mee te nemen? --> voor de klant

Slide 8 - Tekstslide

Uitleg volgorde benoemen

Op de volgende slide volgt (nog een keer) de uitleg over de volgorde waarin je de zinsdelen in een zin benoemt.

Slide 9 - Tekstslide

Volgorde zinsdelen benoemen
Als je zinsdelen gaat benoemen, doe je dat altijd in onderstaande volgorde:

  1. benoem het werkwoordelijk gezegde 
  2. benoem het onderwerp
  3. benoem het lijdend voorwerp
  4. benoem het meewerkend voorwerp

Stukjes van de zin die al zijn benoemd, kunnen niet nog een keer benoemd worden. Ieder zinsdeel heeft 1 functie! Een stukje van een zin is dus: óf werkwoordelijk gezegde óf onderwerp óf lijdend voorwerp (of iets anders).  

Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag!
Opdracht vanaf slide 12:
  • Neem de zin over en verdeel de zin in zinsdelen.
  • Benoem daarna: wwgez, ow, lv, mv

Blijven er zinsdelen over? 
(stukjes zin die niet zijn benoemd / die geen wwgez, ow, lv of mv zijn)?

  • Dan volgen hierover nog 1 of meer vragen. 

Slide 11 - Tekstslide

Neem de zin over en verdeel de zin in zinsdelen.
Benoem daarna: wwgez, ow, lv, mv

1. De militair gaf tijdens de afscheidsbijeenkomst zijn vrouw en kinderen een foto.

Slide 12 - Open vraag

Je houdt het zinsdeel 'tijdens de afscheidsbijeenkomst' over. (Dit zinsdeel is niet benoemd.)

Welk vraagwoord past hierbij?
A
waar
B
hoe
C
wanneer
D
waarom

Slide 13 - Quizvraag

Neem de zin over en verdeel de zin in zinsdelen.
Benoem daarna: wwgez, ow, lv, mv

2. De posters met het icoon 'telefoon uit' hangen tegenwoordig aan alle deuren in het schoolgebouw.

Slide 14 - Open vraag

Je houdt het zinsdeel 'aan alle deuren in het schoolgebouw' over. (Dit zinsdeel is niet benoemd.)

Welk vraagwoord past hierbij?
A
waar(aan)
B
hoe
C
wanneer
D
waarom

Slide 15 - Quizvraag

Je houdt het zinsdeel 'tegenwoordig' ook over. (Dit zinsdeel is niet benoemd.)

Welk vraagwoord past hierbij?
A
waar(aan)
B
hoe
C
wanneer
D
waarom

Slide 16 - Quizvraag

Neem de zin over en verdeel de zin in zinsdelen.
Benoem daarna: wwgez, ow, lv, mv

3. Felicia moest voor het begin van de les haar telefoon afstaan aan haar docente.

Slide 17 - Open vraag

Welk zinsdeel houd je over (is niet benoemd)?

Welk vraagwoord past hierbij?

Slide 18 - Open vraag

Neem de zin over en verdeel de zin in zinsdelen.
Benoem daarna: wwgez, ow, lv, mv

4. De agent bevestigt de beveiligingscamera aan de verkeerde gevel.

Slide 19 - Open vraag

Welk zinsdeel houd je over (is niet benoemd)?

Welk vraagwoord past hierbij?

Slide 20 - Open vraag

Neem de zin over en verdeel de zin in zinsdelen.
Benoem daarna: wwgez, ow, lv, mv

5. Het internetbedrijf levert producten aan klanten met een creditcard.

Slide 21 - Open vraag

Neem de zin over en verdeel de zin in zinsdelen.
Benoem daarna: wwgez, ow, lv, mv

6. De verpleger dient de verzwakte patiënt het medicijn toe.

Slide 22 - Open vraag

Neem de zin over en verdeel de zin in zinsdelen.
Benoem daarna: wwgez, ow, lv, mv

7. Tijdens het feest bood de jarige zijn gasten een heerlijk stukje taart aan.

Slide 23 - Open vraag

Welk zinsdeel houd je over (is niet benoemd)?

Welk vraagwoord past hierbij?

Slide 24 - Open vraag

Neem de zin over en verdeel de zin in zinsdelen.
Benoem daarna: wwgez, ow, lv, mv

18. Voor de goede foto staat een fotograaf graag drie uur aan de waterkant te wachten.

Slide 25 - Open vraag

Einde van de les!

Goed gedaan!

Slide 26 - Tekstslide