Zorg dat je telefoon in de telefoonzak zit en ga rustig zitten.
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3
In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Goedemorgen
Zorg dat je telefoon in de telefoonzak zit en ga rustig zitten.
Slide 1 - Tekstslide
Checklist
Telefoon in de zak.
Laptop, agenda, schrift en etui/pen op tafel.
timer
1:00
Slide 2 - Tekstslide
Weektaak en herinnering toets
Schrijf in het oranje vak op 18 september:
Nederlands week 37 helemaal af.
Schrijf in het oranje vak op 18 september:
Toets Lezen blok 1 en 2.
Wanneer ga je dit maken?
Plan dit in een blauw vak deze week.
Wanneer ga je dit leren?
Plan dit in blauwe of witte vakken deze week.
Slide 3 - Tekstslide
Herhaling - Lezen Blok 1 en 2
Tekstdoelen, -soorten en -vormen.
Tekstopbouw.
Publiek.
Kernzinnen en samenvatten.
Verwijswoorden.
Slide 4 - Tekstslide
Tekstdoelen, - soorten en -vormen
Slide 5 - Tekstslide
Tekstopbouw
Slide 6 - Tekstslide
Het publiek
De schrijver bepaalt voor welk publiek hij schrijft.
Publiek verschilt in leeftijd, kennis en interesses.
Algemeen publiek.
Speciale doelgroep ( kinderen, volwassenen, mannen, vrouwen of mensen met een specifieke hobby.
Slide 7 - Tekstslide
Kernzinnen
Een alinea is bijna altijd opgebouwd rondom een kernzin. Je hebt geleerd dat de kernzin vaak de eerste of de laatste zin van een alinea is, maar dit komt soms ook voor:
De tweede zin van de alinea is de kernzin. De eerste zin is dan een inleidende zin.
De kernzin staat midden in de alinea.
Slide 8 - Tekstslide
Samenvatten
Om een tekst goed samen te kunnen vatten, ga je op zoek naar de belangrijkste informatie (hoofdzaken) in een tekst.
De kortste samenvatting van een tekst is de hoofdgedachte.
Om deze te vinden stel je jezelf de volgende vraag: wat vertelt de schrijver over het onderwerp van de tekst?
De hoofdgedachte is één zin en nooit een vraag!
Slide 9 - Tekstslide
Welke verwijswoorden weet je nog?
Slide 10 - Woordweb
Verwijswoorden
Woorden die terugverwijzen naar een woord, een groepje woorden of een hele zin.
Een aantal verwijswoorden als; hij, zij, haar, het,die, dat en daar.
Slide 11 - Tekstslide
Welk woord hieronder is een verwijswoord?
A
Vrienden
B
De
C
Daar
D
Man
Slide 12 - Quizvraag
Welk woord hieronder is een verwijswoord?
A
Dus
B
Die
C
Peter
D
Dinsdag
Slide 13 - Quizvraag
Welk woord hieronder is GEEN verwijswoord?
A
Een
B
Het
C
Die
D
Zij
Slide 14 - Quizvraag
Welke verwijswoorden horen in de volgende zin? Sleep het verwijswoord naar de goede plaats.
Vera doet het trucje voor. zegt:
'Zo moet je doen.'
Hij
Zij
Haar
Het
Die
Dat
Daar
Slide 15 - Sleepvraag
Welke verwijswoorden horen in de volgende zin? Sleep het verwijswoord naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader,
maar gebruikt niet meer.
Hij
Zij
Haar
Het
Die
Dat
Daar
Slide 16 - Sleepvraag
hebben
een ticket
voor
verdiend.
gaan
dus
naar
de Olympische spelen.
te stellen
hopen
hoge eisen
aan het team.
Sleep alle verwijswoorden naar een vak onder de zin.
verwijswoord
verwijswoord
verwijswoord
Zij
Daar
ze
De Nederlandse voetballers
Rio de Janerio
Slide 17 - Sleepvraag
Zelfstandig werken
Weektaak 37 afmaken.
Weektaak 37 nakijken.
Oefentoetsen maken (oefenen voor toets in week 37).