7.7 Bescherming tegen ziekten en plagen

7.7 Bescherming tegen ziekten en plagen
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

7.7 Bescherming tegen ziekten en plagen

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Planning
Huiswerkbespreking 7.6 Voedselproductie
Maar eerst huiswerkcontrole

Uitleg bs 7.7 Bescherming tegen ziekten en plagen


Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 28 vraag 3.
Vroeger werden akkers vaak afgewisseld met kleine bosjes en houtwallen. Door het samenvoegen van kleine akkers tot grote akkers bij een ruilverkaveling verdwijnen deze bosjes en houtwallen. In gebieden met monoculturen blijkt het aantal soorten insectenetende vogels te zijn afgenomen. Wat is hiervan een mogelijke oorzaak?
A
Het aantal soorten insecten is kleiner geworden
B
De vogels hebben minder nestgelegenheid
C
De vogels zijn kieskeuriger geworden
D
De vogels worden zelf opgegeten door roofvogels

Slide 4 - Quizvraag

Opdracht 32, vraag 3

Veel kwekers van tomaten laten hommels in hun kas vliegen. Waarvoor zijn de hommels belangrijk?
A
De hommels zorgen voor de bestuiving van de tomatenplanten
B
De hommels eten de plaaginsecten op
C
De hommels zorgen, door het vliegen, voor meer zuurstof in de lucht
D
De hommels eten de schimmels op die de tomaten bedreigen

Slide 5 - Quizvraag

Opdracht 33, vraag 2
Insecten zijn een goede vervanger voor vlees omdat:
insecten belangrijke voedingsstoffen leveren zoals eiwitten, ijzer, vitamine A, B2 en D en ze leveren minder en gunstigere .............
Welke voedingsstof moet er staan op de puntjes?

Slide 6 - Open vraag

Opdracht 33, vraag 3

Insecten eten is duurzaam.
Wat is GEEN reden voor die duurzaamheid?
A
Er is minder landbouwgrond nodig
B
Bij de productie komt minder CO2 vrij
C
Er komt minder mest vrij
D
Insecten bevatten veel eiwitten

Slide 7 - Quizvraag

bs7 Beschermen tegen ziekten en plagen
Er is een sterke bevolkingstoename en om al deze mensen te kunnen voeden, zal de voedselproductie moeten verdubbelen.

Er zijn drie soorten landbouw:
  • akkerbouw (grote velden met aardappels, suikerbieten, graan)
  • veeteelt (weilanden en stallen met koeien, varkens, kippen, schapen, geiten)
  • tuinbouw (kassen en kleine velden met groenten en fruit)

Slide 8 - Tekstslide

Beschermen tegen ziekten en plagen
In de landbouw worden voedingsgewassen beschermd tegen ziekten door:
  1. chemische gewasbeschermingsmiddelen 
  2. biologische manier.

Slide 9 - Tekstslide

Chemische gewasbescherming
Chemische gewasbescherming zijn biociden.
Biociden: Middelen die levende organismen doden.

Voordelen
  1. Snel effect (ziekten en plagen kunnen goed bestreden worden).

Nadelen
  1. Veel biociden zijn niet selectief: ze doden veel soorten organismen, ook onschadelijke en nuttige soorten.
  2. Er treedt resistentie op.
  3. Er treedt accumulatie op.


Slide 10 - Tekstslide

Resistentie
Resistentie: Minder gevoelig of ongevoelig zijn voor gewasbeschermingsmiddelen.
Organismen die ongevoelig zijn voor een gewasbeschermingsmiddel
(of een bepaalde hoeveelheid) blijven in leven en planten zich voort.

Slide 11 - Tekstslide

Accumulatie
Accumulatie
In een voedselketen hopen de 
biociden zich op, doordat ze niet of zeer 
langzaam biologisch worden afgebroken. 
Vooral in dieren die aan het eind 
van een voedselketen staan hopen 
de gewasbeschermingsmiddelen zich op.




Slide 12 - Tekstslide

Wat is resistentie?
A
Het ongevoelig worden van een gewas voor een ziekteverwekker
B
Het overgevoelig worden van een gewas voor een ziekteverwekker
C
Het overgevoelig worden van een ziekteverwekker voor bepaalde bestrijdingsmiddelen
D
Het ongevoelig worden van een ziekteverwekker voor bepaalde bestrijdingsmiddelen

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Video

In een bepaald gebied hadden aardappelplanten last van een plaag coloradokevers. De kevers werden bestreden met een chemische gewasbeschermingsmiddel. Een bioloog vergeleek 100 gram biomassa van aardappelplanten, coloradokevers, insectenetende vogels en roofvogels. In welk van deze organismen zal zij de grootste hoeveelheid van dit gewasbeschermingsmiddel aantreffen?
A
in de aardappelplanten
B
in de coloradokever
C
in de insectenetende vogels
D
in de roofvogels

Slide 15 - Quizvraag

Biologische gewasbescherming
Biologische gewasbescherming: gebruik van natuurlijke vijanden, door lokken met geuren of door vruchtwisseling.
Natuurlijke vijanden: Organismen die plagen bestrijden, bijvoorbeeld een dier dat een vijand is van een insect

Voordelen:  Vaak selectief  en er treedt geen resistentie op.
Nadelen:  Mogelijk iets minder snel effectief.


Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

De larven van de nonnetjes vlinder eten uitsluitend de naalden van bomen. Soms is de plaag zo groot dat de bomen kaal worden. De plaag kan worden bestreden met sluipwespen. De sluipwespen leggen eieren in de larven van nonnetjes, en eten de larven van binnenuit op.
Is dit een voorbeeld van biologische of van chemische gewasbescherming? Zal het aantal sluipwespen in de eerste weken afnemen of toenemen
A
biologisch en afnemen
B
biologisch en toenemen
C
chemisch en afnemen
D
chemisch en toenemen

Slide 18 - Quizvraag

HUISWERK
Bestudeer 7.7 
en maak opdracht 37 t/m 39

Slide 19 - Tekstslide