Havo3 Thema 6.8 Voedselproductie

Voedselproductie
Klas 3H - Thema 6.8
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Voedselproductie
Klas 3H - Thema 6.8

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt aangeven wat landbouw is en de (intensieve) landbouw in Nederland beschijven.
  • Je kunt voordelen en nadelen van visserij en visteelt beschrijven.
  • Je kunt aangeven welk voordeel het eten van insecten heeft.
  • Je kunt de biologische landbouw beschrijven en de voordelen en nadelen ervan noemen.

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je leert twee vormen van gewasbescherming
  • Je kunt voor- en nadelen van elke vorm noemen
  • Je kunt voorbeelden van elke vorm noemen

Slide 3 - Tekstslide

Voedselproductie
Tot 1950 waren de meeste boeren bedrijven gemengde/ combinatiebedrijven. Dus zowel voedingsgewassen (planten) als landbouwhuisdoeren (dieren). Nu zijn de meeste bedrijven gespecialiseerd in 1 ding.

Er is een sterke bevolkingstoename en om al deze mensen te kunnen voeden, zal de voedselproductie moeten verdubbelen.

Slide 4 - Tekstslide

Voedselproductie
Er zijn drie soorten landbouw:
  • akkerbouw (grote velden met aardappels, suikerbieten, graan)
  • veeteelt (weilanden en stallen met koeien, varkens, kippen, schapen, geiten)
  • tuinbouw (kassen en kleine velden met groenten en fruit)


Slide 5 - Tekstslide

Voedingsgewassen
Akkerbouw: grootschalig, machinaal, altijd buiten

Tuinbouw: kleinschaliger, meer handmatig. Soms buiten, meestal in kassen.

Slide 6 - Tekstslide

Akkerbouw
Vroeger kleine akkers, veel afwisseling.

Door ruilverkaveling zijn de akkers van boeren steeds groter geworden.
Meestal wordt maar één gewas geteeld: monocultuur
Voordelen: grote gespecialiseerde machines, grote opbrengst
Nadelen: gevoelig voor ziektes/ insecten

Slide 7 - Tekstslide

Akkerbouw
Graan
Aardappelen
Suikerbieten
Maïs

Slide 8 - Tekstslide

Akkerbouw - bestrijding
Monoculturen zijn gevoelig voor insecten: boeren gebruiken chemische gewasbeschermingsmiddelen.

Deze middelen zijn giftig en ook schadelijk voor nuttige organismen.
Deze middelen kunnen ook in het grondwater (sloten) terecht komen.

Slide 9 - Tekstslide

Akkerbouw - bemesting
Er wordt mest gebruikt om de grond van voedingsstoffen te voorzien.

Organische mest: mest van organismen (compost/ koeien)
Kunstmest: mest uit een fabriek
Met kunstmest heeft een boer meer controle.
Mest kan in het grondwater (sloot) terecht komen en verstoort het natuurlijke evenwicht.



Slide 10 - Tekstslide

Biologische landbouw
Vormen van landbouw die minder/ geen impact op het milieu hebben maar toch voldoende voedsel opleveren.





Slide 11 - Tekstslide

Biologische landbouw
Gebruik van biologische gewasbeschermingsmiddelen (niet giftig of zelfs dieren zoals sluipwespen)

Vruchtwisseling om te voorkomen dat ziekteverwekkers de kans krijgen.





Slide 12 - Tekstslide

Wat is géén voorbeeld van akkerbouw?
A
Graan
B
Aardappelen
C
Tulpen
D
Maïs

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een nadeel van grote akkers
A
grote machines nodig
B
veel van hetzelfde gewas bij elkaar
C
gevoeligheid voor ziektes
D
kunstmestgebruik

Slide 14 - Quizvraag

Vruchtwisseling is
A
het moment dat de fruitboom zijn vruchten verliest
B
als er stuifmeel op de stamper komt en de plant dus bevrucht
C
de afwisseling van gewassen op een akker
D
het wisselende aanbod van seizoengebonden fruit in de supermarkten

Slide 15 - Quizvraag

Tuinbouw - in de volle grond
Fruit
Bloembollen
Bloemen
Zaden 



Slide 16 - Tekstslide

Tuinbouw - glastuinbouw
Voordelen van verbouwen in kassen:
Gecontroleerde omstandigheden
Niet afhankelijk van seizoenen

Slide 17 - Tekstslide

Tuinbouw - glastuinbouw
Nadelen:
Hoog energie verbruik (verwarming/ lampen)
10x zoveel energie per kg groente
Gevoelig voor ziekteverwekkers


Slide 18 - Tekstslide

Beschermen tegen ziekten en plagen
In de landbouw worden voedingsgewassen beschermd tegen ziekten:
  1. chemische gewasbeschermingsmiddelen 
  2. biologische manier.

Slide 19 - Tekstslide

Chemische gewasbescherming
Chemische gewasbescherming zijn biociden.
Biociden: Middelen die levende organismen doden.

Voordelen
  1. Snel effect (ziekten en plagen kunnen goed bestreden worden).

Nadelen
  1. Veel biociden zijn niet selectief: ze doden veel soorten organismen, ook onschadelijke en nuttige soorten.
  2. Er treedt resistentie op.
  3. Er treedt accumulatie op.


Slide 20 - Tekstslide

Resistentie
Resistentie: Minder gevoelig of ongevoelig zijn voor gewasbeschermingsmiddelen.
  
Organismen die ongevoelig zijn voor een gewasbeschermingsmiddel
(of een bepaalde hoeveelheid) blijven in leven en planten zich voort.

Slide 21 - Tekstslide


Wat is resistentie?
A
Het ongevoelig worden van een gewas voor een ziekteverwekker
B
het overgevoelig worden van een gewas voor een ziekteverwekker
C
Het overgevoelig worden van een ziekteverwekker voor bepaalde bestrijdingsmiddelen
D
Het ongevoelig worden van een ziekteverwekker voor bepaalde bestrijdingsmiddelen

Slide 22 - Quizvraag

Accumulatie
Accumulatie: In een voedselketen hopen de biociden zich op, doordat ze niet of zeer langzaam biologisch worden afgebroken. Vooral in dieren die aan het eind van een voedselketen staan hopen de gewasbeschermingsmiddelen zich op.

De bestrijdingsmiddelen worden langzaam afgebroken
+ opgeslagen in vetweefsel van dieren.
In een voedselketen:
- Bij elke schakel de biomassa af.  (verbranding)
- Gewasbeschermer neemt niet af.
- DUS: Verhouding gewasbeschermer wordt steeds
 groter -> Dodelijk


Slide 23 - Tekstslide

Tuinbouw - bestrijding
In kassen: biologische bestrijding
m.b.v. sluipwespen

Slide 24 - Tekstslide

Biologische gewasbescherming
Biologische gewasbescherming: gebruik van natuurlijke vijanden, door lokken met kleuren of door vruchtwisseling.
Natuurlijke vijanden: Organismen die plagen bestrijden, bijvoorbeeld een dier dat een vijand is van een insect

Voordelen:  
  1. Vaak selectief 
  2. Er treedt geen resistentie op.

Nadelen:  
  1. Mogelijk iets minder snel effectief.


Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Tuinbouw - nieuwe ontwikkelingen
Verticale teelt
:
  • Led verlichting
  • Weinig ruimte






Slide 27 - Tekstslide

Tuinbouw - nieuwe ontwikkelingen
Aquaponics
  • vissenkweek
  • plantenkweek
  • afval van de een is voedsel voor de ander



Slide 28 - Tekstslide

Sluipwespen kunnen ingezet worden om een luizenplaag in een tulpenveld te bestrijden
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quizvraag

Dankzij tuinbouw in kassen kunnen exotische fruitsoorten het gehele jaar gekocht en gegeten worden
A
klopt!
B
onzin!

Slide 30 - Quizvraag

Veeteelt
Intensieve veehouderij (bio-industrie/ vee-industrie). Weinig eigen grond, voer moet worden ingekocht (vaak geïmporteerd).

Voordelen: gecontroleerd voer/ krachtvoer. Veel opbrengst van de dieren.




Slide 31 - Tekstslide

Veeteelt
Nadeel: mestoverschot: de dieren produceren veel meststoffen. Deze komen in het milieu terecht.

Oplossing: aangepast voer/ mestverwerking/ export 





Slide 32 - Tekstslide

Visserij
Nadelen van visserij:
Overbevissing: Hierdoor sterft de soort zelf uit, het heeft ook een impact op andere soorten in hetzelfde gebied.
Bijvangst: naast de soorten die geschikt zijn voor consumptie worden ook andere soorten gevangen.






Slide 33 - Tekstslide

Visserij
Oplossing:
Visteelt: gecontroleerde kweek van vis
in tanks of afgesloten stukken zee.







Slide 34 - Tekstslide

Alternatief: insecten eten
Nieuwe ontwikkeling voor westerse landen: eten van insecten.
Goede eiwitbron.
Het is nog niet echt ingeburgerd maar er zijn geen biologische nadelen.








Slide 35 - Tekstslide

Bij intensieve veehouderij draait het VOORAL om
A
dierenwelzijn
B
opbrengsten

Slide 36 - Quizvraag


Wat is geen voorbeeld van landbouw?
A
akkerbouw
B
veeteelt
C
tuinbouw
D
visserij

Slide 37 - Quizvraag

Zou jij insecten willen eten?
ja, om eens te proberen
ja, als vleesvervanger
nee, getver
ik twijfel

Slide 38 - Poll

In een bepaald gebied hadden aardappelplanten last van een plaag coloradokevers. De kevers werden bestreden met een chemische gewasbeschermingsmiddel. Dit gewasbeschermingsmiddel kan niet door organismen worden afgebroken. Een bioloog vergeleek 100 gram biomassa van aardappelplanten, coloradokevers, insectenetende vogels en roofvogels. In welk van deze organismen zal zij de grootste hoeveelheid van dit gewasbeschermingsmiddel aantreffen?
A
in de aardappelplanten
B
in de coloradokever
C
in de insectenetende vogels
D
in de roofvogels

Slide 39 - Quizvraag

De larven van de nonnetjes vlinder eten uitsluitend de naalden van bomen. Soms is de plaag zo groot dat de bomen kaal worden. De plaag kan worden bestreden met sluipwespen. De sluipwespen leggen eieren in de larven van nonnetjes, en eten de larven van binnenuit op.
Is dit een voorbeeld van biologische of van chemische gewasbescherming? Zal het aantal sluipwespen in de eerste weken afnemen of toenemen?
A
biologisch en afnemen
B
biologisch en toenemen
C
chemisch en afnemen
D
chemisch en toenemen

Slide 40 - Quizvraag

Aan het werk
Maak de opdrachten van basisstof 6 en 8 in het digitale werkboek.

Slide 41 - Tekstslide