In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Onderdelen in deze les
6.8 Voedselproductie
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
- Je kunt de landbouw in Nederland beschrijven.
Slide 2 - Tekstslide
Heterotroof
Organismen die zich voeden met andere organismen.
Slide 3 - Tekstslide
De mens is
A
Autotroof
B
Heterotroof
Slide 4 - Quizvraag
6.8 Voedselproductie
Landbouw
Akkerbouw
Tuinbouw
Voedingsgewassen
Veeteelt
Landbouwhuisdieren
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Video
Voedselproductie
Er zijn drie soorten landbouw:
akkerbouw (grote velden met aardappels, suikerbieten, graan)
veeteelt (weilanden en stallen met koeien, varkens, kippen, schapen, geiten)
tuinbouw (kassen en kleine velden met groenten en fruit)
Slide 7 - Tekstslide
Wat is een monocultuur?
A
Veel verschillende soorten planten op een akker.
B
Veel verschillende populaties in een gebied.
C
Maar 1 soort planten op een akker.
D
Maar 1 dierensoort in een gebied.
Slide 8 - Quizvraag
Wat is géén voorbeeld van akkerbouw?
A
Graan
B
Aardappelen
C
Tulpen
D
Maïs
Slide 9 - Quizvraag
Wat is een nadeel van grote akkers
A
grote machines nodig
B
veel van hetzelfde gewas bij elkaar
C
gevoeligheid voor ziektes
D
kunstmestgebruik
Slide 10 - Quizvraag
Wat is groenbemesting?
A
Kunstmest strooien op het land
B
Natuurlijke mest strooien op het land
C
Bemesten door middel van knolletjesbacterien
D
Bemesten met groene planten
Slide 11 - Quizvraag
Vruchtwisseling is
A
het moment dat de fruitboom zijn vruchten verliest
B
als er stuifmeel op de stamper komt en de plant dus bevrucht
C
de afwisseling van gewassen op een akker
D
het wisselende aanbod van seizoengebonden fruit in de supermarkten
Slide 12 - Quizvraag
Dankzij tuinbouw in kassen kunnen exotische fruitsoorten het gehele jaar gekocht en gegeten worden
A
klopt!
B
onzin!
Slide 13 - Quizvraag
Wat is geen voorbeeld van landbouw?
A
akkerbouw
B
veeteelt
C
tuinbouw
D
visserij
Slide 14 - Quizvraag
Tuinbouw
Slide 15 - Tekstslide
Chemische gewasbescherming
Pesticiden /biociden: doden levende organismen
+ Werkt snel en effectief, goedkoop
- Niet selectieve gewasbescherming
Niet soort specifiek
- Resistentie
- In voedselketen/accumulatie gif!
Slide 16 - Tekstslide
Resistentie
Resistentie: Minder gevoelig of ongevoelig zijn voor gewasbeschermingsmiddelen.
Organismen die ongevoelig zijn voor een gewasbeschermingsmiddel (of een bepaalde hoeveelheid) blijven in leven en planten zich voort.
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Video
Wat is resistentie?
A
Het ongevoelig worden van een gewas voor een ziekteverwekker
B
het overgevoelig worden van een gewas voor een ziekteverwekker
C
Het overgevoelig worden van een ziekteverwekker voor bepaalde bestrijdingsmiddelen
D
Het ongevoelig worden van een ziekteverwekker voor bepaalde bestrijdingsmiddelen
Slide 19 - Quizvraag
Accumulatie
Accumulatie: In een voedselketen hopen de biociden zich op, doordat ze niet of zeer langzaam biologisch worden afgebroken. Vooral in dieren die aan het eind van een voedselketen staan hopen de gewasbeschermingsmiddelen zich op.
De bestrijdingsmiddelen worden langzaam afgebroken + opgeslagen in vetweefsel van dieren.
In een voedselketen:
- Bij elke schakel de biomassa af. (verbranding)
- Gewasbeschermer neemt niet af.
- DUS: Verhouding gewasbeschermer wordt steeds groter -> Dodelijk
Slide 20 - Tekstslide
Pesticiden of biociden
Slide 21 - Tekstslide
Chemische bestrijdingsmiddelen
Slide 22 - Tekstslide
Biologische gewasbescherming
Gebruik maken van natuurlijke vijanden:
Bestrijdt plagen met "biologische" middelen.
Uitgangspunt
Elke plaaginsect heeft natuurlijke vijanden.
Plaats deze in het gewas en zij schakelen plaaginsect uit.
Slide 23 - Tekstslide
Boer Harry zet lieveheersbeestjes in om zijn gewassen te beschermen tegen bladluis, dit noem je
A
Biocide
B
Biologische gewasbescherming
Slide 24 - Quizvraag
Natuurlijke vijand
Last van witte vliegen?
Zet sluipwespen in om de witte vliegen uit te roeien.
De sluipwespen leggen eitjes in de larven van de witte vlieg.
De larve van de sluipwesp eten deze van binnen uit op.
Slide 25 - Tekstslide
Sluipwespen kunnen ingezet worden om een luizenplaag in een tulpenveld te bestrijden
A
juist
B
onjuist
Slide 26 - Quizvraag
Biologische gewasbescherming
Gebruik maken van biologische processen, zoals natuurlijk vijanden.
Slide 27 - Tekstslide
Biologische landbouw
Biologische gewasbeschermingsmiddelen - niet giftig of zelfs dieren zoals sluipwespen.
Vruchtwisseling (geen mono)
Ziekteverwekkers geen kans
Slide 28 - Tekstslide
Biologische veeteelt
Dieren de ruimte om los te lopen - Scharrelen.
Biologisch geteeld veevoer.
Welzijn dieren van belang.
Diergeneesmiddelen bij ziekte dieren (weinig antibiotica).
Slide 29 - Tekstslide
Bij intensieve veehouderij draait het VOORAL om
A
dierenwelzijn
B
opbrengsten
Slide 30 - Quizvraag
Biologische veeteelt
Slide 31 - Tekstslide
Biologische veeteelt
Voordelen:
Geen gifstoffen
dieren hebben het goed
kwalitatief goed vlees
Nadelen
Minder opbrengsten
Minder dieren kun je houden
vlees is duurder
Slide 32 - Tekstslide
Bio-industrie
Biologische veeteelt
Slide 33 - Tekstslide
In een bepaald gebied hadden aardappelplanten last van een plaag coloradokevers. De kevers werden bestreden met een chemische gewasbeschermingsmiddel. Dit gewasbeschermingsmiddel kan niet door organismen worden afgebroken. Een bioloog vergeleek 100 gram biomassa van aardappelplanten, coloradokevers, insectenetende vogels en roofvogels. In welk van deze organismen zal zij de grootste hoeveelheid van dit gewasbeschermingsmiddel aantreffen?
A
in de aardappelplanten
B
in de coloradokever
C
in de insectenetende vogels
D
in de roofvogels
Slide 34 - Quizvraag
De larven van de nonnetjes vlinder eten uitsluitend de naalden van bomen. Soms is de plaag zo groot dat de bomen kaal worden. De plaag kan worden bestreden met sluipwespen. De sluipwespen leggen eieren in de larven van nonnetjes, en eten de larven van binnenuit op. Is dit een voorbeeld van biologische of van chemische gewasbescherming? Zal het aantal sluipwespen in de eerste weken afnemen of toenemen?