Eén leerling verlaat de klas. De andere leerlingen spreken gezamenlijk af ‘wie het is’. De leerlingen gaan op, onder, naast, voor of achter hun tafel zitten of staan. Als de leerling terug binnenkomt mag hij vragen stellen.
Bijvoorbeeld:
‘Zit de persoon op zijn tafel?’
NEE: iedereen die op de tafel zit is af.
JA: iedereen die NIET op een tafel zit is af.
Zo speel je het spel verder tot er nog één persoon overblijft.