Denk aan 'de kast' in, over, op, onder, tijdens, na, te (voor hele ww), voor, naar, ondanks, vanwege
De kat zit te spinnen
Onder de kast ligt stof
Slide 7 - Tekstslide
Voegwoorden (vw)
voegwoorden voegen zinnen samen en, maar, want, of, dat, omdat, terwijl, als
Ik ga naar de Efteling, omdat ik in de Droomvlucht wil.
Slide 8 - Tekstslide
Werkwoorden
Je hebt in een zin met meerdere werkwoorden:
hulpwerkwoord(en) met 1 koppelwerkwoord
hulpwerkwoord(en) met 1 zelfstandig werkwoord
Als een zin één werkwoord heeft: is dit of een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord
Slide 9 - Tekstslide
Zelfstandig werkwoord (zww)
Wanneer een werkwoord in een zin de handeling aangeeft, dan is dat werkwoord een zelfstandig werkwoord.
Het zelfstandig werkwoord is het belangrijkste werkwoord.
Er staat altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin. (Vaak is het 't laatste werkwoord van de zin).
Slide 10 - Tekstslide
Hulpwerkwoord (hww)
Een hulpwerkwoord is het hulpje van het zelfstandig werkwoord. Er kan altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin staan, maar er mogen meerdere hulpwerkwoorden in een zin staan.
Voorbeeld 1
Mijn zus wil graag leren tuinieren.
Ik had gisteravond mijn huiswerk moeten maken.
Slide 11 - Tekstslide
Meerdere werkwoorden in een zin?
Thijs is naar huis gefietst.
Charlot heeft nog steeds niet geslapen.
Het belangrijkste werkwoord is het zww. Je kunt het niet weglaten.
Het andere werkwoord is een hulpwerkwoord.
Twee werkwoorden? De pv is dan altijd hww!
Slide 12 - Tekstslide
Meer dan twee werkwoorden?
Er is altijd één zww.
De rest is dan hww.
Frank heeft zijn broer niet weten te vinden.
Wat is het belangrijkste werkwoord? Welk werkwoord geeft aan wat er gebeurt?
Slide 13 - Tekstslide
Koppelwerkwoorden
Koppelwerkwoorden geven niet aan dat er iets gebeurt, maar koppelen een eigenschap aan het onderwerp.