HIN - taalverzorging spelling - meervouden H4 - 3gt
Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3
In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Persoonlijke voornaamwoorden
Een persoonlijk voornaamwoord is een woord dat verwijst naar een persoon, dier of ding.
Slide 3 - Tekstslide
Wat is het bezittelijk voornaamwoord?
Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is.
Slide 4 - Tekstslide
bezittelijk voornaamwoord
Wat is een bezittelijk voornaamwoord?
mijn
onze/ons
jouw
jullie
zijn
hun
haar
uw
zijn
Slide 5 - Tekstslide
Zij heeft aan hem verkering gevraagd.
Het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, aan
C
hem
D
zij hem
Slide 6 - Quizvraag
Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
A
Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
B
Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
C
Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
D
Plakt twee zinnen aan elkaar
Slide 7 - Quizvraag
Is 'hij' een persoonlijk voornaamwoord?
A
Ja
B
Nee
Slide 8 - Quizvraag
Zij kamt haar haar voor de spiegel.
Het persoonlijk voornaamwoord is... / De persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, haar
C
Zij, haar, haar
D
haar
Slide 9 - Quizvraag
Persoonlijk voornaamwoord
A
hij
B
die
C
welke
D
hem
Slide 10 - Quizvraag
Haar is altijd een persoonlijk voornaamwoord.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 11 - Quizvraag
Ik heb ze van Madelon geleend.
het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
ik
B
ze
C
Madelon
D
ik / ze
Slide 12 - Quizvraag
Persoonlijk voornaamwoord
Geen persoonlijk voornaamwoord
Het boek is van mij
Mijn speelgoed
Hun tassen
Ik schrijf hun een brief
Jouw zus
De hond is van jou
Slide 13 - Sleepvraag
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Ik
Zijn
Haar
Hij
Mijn
Uw
Jij
Slide 14 - Sleepvraag
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Jouw
Jullie
Uw
Wij
Hun
Ik
Slide 15 - Sleepvraag
persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
jullie
me
je
haar
hij
uw
ons
ze
hun
zijn
jouw
hem
Slide 16 - Sleepvraag
Verbeter de onjuiste verwijswoorden. Noteer het onjuiste verwijswoord en daarachter het juiste verwijswoord.
De artsen stelden de operatie uit, want hun vonden die te gevaarlijk. onjuist verwijswoord: ___________________ juist verwijswoord: ___________________
Slide 17 - Open vraag
Verbeter de onjuiste verwijswoorden. Noteer het onjuiste verwijswoord en daarachter het juiste verwijswoord.
Dit broodje is lekker, maar die van jou lijkt me ook heerlijk. onjuist verwijswoord:___________________ juist verwijswoord: ____________________
Slide 18 - Open vraag
Meervoud van ZNW
Wat weet je al?
TEST
Slide 19 - Tekstslide
ZEE
A
ZEEËN
B
ZEËN
Slide 20 - Quizvraag
FOTOGRAAF
A
FOTOGRAVEN
B
FOTOGRAFEN
Slide 21 - Quizvraag
BUREAU
A
BUREAUS
B
BUREAU'S
Slide 22 - Quizvraag
BABY
A
BABIES
B
BABY'S
Slide 23 - Quizvraag
LOLLY
A
LOLLIES
B
LOLLY'S
Slide 24 - Quizvraag
SPRAY
A
SPRAY'S
B
SPRAYS
Slide 25 - Quizvraag
INDUSTRIE
A
INDUSTRIEËN
B
INDUSTRIËN
Slide 26 - Quizvraag
PORIE
A
PORIËN
B
PORIEËN
Slide 27 - Quizvraag
COWBOY
A
COWBOY'S
B
COWBOYS
Slide 28 - Quizvraag
KNIE
A
KNIËN
B
KNIEËN
Slide 29 - Quizvraag
SKI
A
SKIËN
B
SKI'S
Slide 30 - Quizvraag
ABONNEE
A
ABONNEES
B
ABONNEEËN
Slide 31 - Quizvraag
LOGÉ
A
LOGÉS
B
LOGEES
Slide 32 - Quizvraag
CD
A
CD'S
B
CD-S
Slide 33 - Quizvraag
Melk
A
MELKEN
B
GEEN MV
Slide 34 - Quizvraag
Zet -en achter het enkelvoud:
Boek > boeken
Schrift > schriften
Toetsenbord > toetsenborden
Slide 35 - Tekstslide
Soms moet je ook de laatste letter verdubbelen:
Kat > katten
Pen > pennen
Jas > jassen
Slide 36 - Tekstslide
Soms moet je een a, e, o, of u weglaten:
Maan > manen
Beer > beren
Boom > bomen
Slide 37 - Tekstslide
Soms moet je een -f veranderen in een -v
of een -s veranderen in een -z
Wolf > wolven
Huis > huizen
Slide 38 - Tekstslide
Als het enkelvoud eindigt op -ee, maak je het meervoud met -ën:
Idee > ideeën
Twee > tweeën
Zee > zeeën
Slide 39 - Tekstslide
Als het enkelvoud eindigt op -ie, maak je het meervoud met -ën of met -n:
Dit is afhankelijk van de klemtoon.
Drie > drieën
Bacterie > bacteriën
Slide 40 - Tekstslide
Meervoud op -s
Bij een meervoud op -s schrijf je de -s altijd vast aan het woord, behalve als je het woord dan niet meer goed uitspreekt.
Bijvoorbeeld:
tafel - tafels
bakje - bakjes
Slide 41 - Tekstslide
Meervoud op 's
Je schrijft 's als het woord eindigt op een -a, -i, -o, -u of -y die lang klinkt. Ook bij afkortingen schrijf je 's.
Bijvoorbeeld:
ski - ski's
lama - lama's
cd - cd's
Slide 42 - Tekstslide
Meervoud op -s
Bij een woord dat eindigt op -eau, -ay, -ieu, -ui, -ie, -e, -ee, -oo of -é schrijf je de -s vast.
Bijvoorbeeld:
café - cafés
tattoo - tattoos
niveau - niveaus
Slide 43 - Tekstslide
Meervoud op -en of -s
De meeste woorden hebben maar één meervoudsvorm, maar sommige woorden hebben er twee.
Bijvoorbeeld:
seconden/secondes
appelen/appels
Slide 44 - Tekstslide
Klankverandering
Bij sommige Latijnse woorden verandert de laatste lettergreep in het meervoud van klank. Je herkent deze woorden aan -um en -cus.
Bijvoorbeeld:
museum - musea (je mag ook museums schrijven)
politicus - politici
datum - data
Slide 45 - Tekstslide
Aan de slag
opdracht 1 t/m 4 blz. 116, 117
Klaar? Kijk je antwoorden over verwijswoorden na, via het antwoordenblad op Magister (woensdag 22/05)