Als je de zinnen aanpaast, moet je soms de vorm van het persoonlijke voornaamwoord, het werkwoord en het bijvoeglijk voornaamwoord ook aanpassen.
Exemple:
Le pantalon coute 50 euro. Les chaussures coutent 100 euro.
Le pull est beau. La jupe est belle.
Il est trop petit. Elle est trop petite.