Opdracht 4a: vocabulaire (woordjes)1 el amigo, omdat het niet een ding op de camping is
2 ¿dónde?, omdat het niet een woord is om te begroeten
3 cuatro, omdat het een getal is en niet een kleur
Opdracht 4b: frases claves (zinnen)
1 Hola, ¿cómo te llamas?
2 ¿Hablas español?
3 ¿Cuál es tu canción preferida?
4 Yo, vivo en Barcelona.