3VWO naamvallen!

Naamvallen - Schritt 44
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Naamvallen - Schritt 44

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je kunt de 1e 3e en 4e naamval functies en woordgroeppen benoemen
  • Je kunt het stappenplan van de naamvallen gebruiken
  • Je wordt je steeds een beetje bewuster van de naamvallen tijdens gesprekken en probeert hier meer op te letten tijdens het spreken






Slide 2 - Tekstslide

die Planung
Starten met LOGO?
Terugblik vorige lessen:
  • zinsontleding
  • 1e ,3e, 4e naamval  
  • voorzetsels +4
  • persoonlijk voornaamwoord
Nieuwe stof:
  • 3e naamval der/ein rijtjes
  • voorzetsels +3
Oefenen met invulopdrachten (hw)
Spel met Redemittel

Slide 3 - Tekstslide

Wiederholung!
We beginnen met vragen om te testen wat jullie nog weten van voorgaande lessen

Slide 4 - Tekstslide

Zinsontleding.
Het onderwerp is in het Duits ...
A
vierde naamval
B
derde naamval
C
eerste naamval
D
tweede naamval

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de 4e naamval?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bezit

Slide 6 - Quizvraag

De 3e naamval is het ....
A
meewerkend voorewrp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
geen zinsdeel

Slide 7 - Quizvraag

Weet je nog , hoe vraag je na de naamvallen?
Wie/wat + gezegde?
Wat+gezegde+ onderwerp
Aan/voor wie+ gezegde+ onderwerp
Onderwerp, 1e naamval
meewerkend onderwerp, 3e naamval
lijdend voorwerp, 4e naamval

Slide 8 - Sleepvraag

Persoonlijk voornaamwoorden
1e
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
Sie
3e
mir
dir
ihm/ ihr / ihm 
uns
euch
ihnen
4e
mich
dich
ihn/ sie / es
uns
euch
sie

Slide 9 - Tekstslide

Voorzetsels


De voorzetsels +4 leerde je  afgelopen weken.
Je weet dat er na deze voorzetsels een vaste naamval komt.
Dan hoef je dus niet te gaan ontleden!
Nu komen daar ook de voorzetsels +3 bij!


Slide 10 - Tekstslide

Wat gebeurt er dan in de 3e naamval met de rijtjes van der en ein?

Slide 11 - Tekstslide

Wat is de der-groep?
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1
ond.
der 
die 
das 
die 
3
Mv
dem 
der 
dem 
den Kindern
4
Lv
den 
die 
das
die 

Slide 12 - Tekstslide

Wat is de ein-groep?
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1
ond.
ein 
ein-e 
ein
kein-e
3
Mv
ein-em 
ein-er 
ein-em 
kein-en +n
4
Lv
ein-en 
ein-e
ein
kein-e

Slide 13 - Tekstslide

Ein; kein; mein, dein, sein, ihr, euer, ihr, Ihr - behoren tot de
A
ein - groep
B
der - groep

Slide 14 - Quizvraag



De bepaalde lidwoorden en dies-, jed-, jen-, manch-, solch- etc. horen bij de .... 
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe

Slide 15 - Quizvraag

Stappenplan naamvallen
Stap 1: Staat er een voorzetsel in de zin?
  • 3e naamval = aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, gegenüber
  • 4e naamval = bis, durch, für, gegen, ohne, um, entlang
Stap 2: Ontleed de zin.
  • Onderwerp = 1e naamval
  • Lijdend voorwerp = 4e naamval
  • Meewerkend voorwerp = 3e naamval
Stap 3: Hoort het woord bij de der- of ein-groep.
Stap 4: Is het woord M, V, O, MV?

Slide 16 - Tekstslide

VUl de juiste vormen in:
Habt (jullie) _______ die Blumen für _______ (hem) mitgebracht?
A
euch, ihm
B
ihr, ihn
C
euch, ihn
D
ihr, ihm

Slide 17 - Quizvraag

Vertaal het woord tussen haakjes. Vul de juiste vorm in.
Er kauft ... neuen Pullover (m).
A
eine
B
einer
C
einem
D
einen

Slide 18 - Quizvraag

Vertaal het woord tussen haakjes. Vul de juiste vorm in.
Wir müssen ... Tiere (mv) noch füttern.
A
uns
B
unser
C
unsere

Slide 19 - Quizvraag

Vertaal het woord tussen haakjes. Vul de juiste vorm in.
Was hat er ... Freundinnen (mv) versprochen?
A
sein
B
seiner
C
seine
D
seinen

Slide 20 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in. Let op! Gaat het om de 1e of de 4e naamval?

Ich kaufe ___________________ neuen Wagen(m).
A
ein
B
einen
C
eine
D
einer

Slide 21 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van het persoonlijke voornaamwoord in:
Der Bergführer zeigt ____ (haar) die Zugspitze.
A
ihnen
B
sie
C
ihr
D
Ihr

Slide 22 - Quizvraag

Begrijp ik hoe ik de naamvallen moet gebruiken?
A
ja, ik begrijp het en kan het een ander uitleggen
B
een beetje, ik moet nog wel oefenen
C
nee, ik heb hulp van de docent nodig

Slide 23 - Quizvraag

An die Arbeit!

Ondersteuning: blz. 182 Aufgabe 10
Basis: blz. 92 Aufgabe 2
Extra uitdaging: blz. 184 Aufgabe 15

Tijd: 10-15 min. 
Hulp: grammatica kaart, je buur, docent
Overleggen mag!
Klaar: Monopoly

Stap 1. Oefen in 2-3 tallen de Redemittel blz. 92. Wissel ook van rol!
stap 2. Lees samen de instructie bij Aufgabe 4.  
stap 3. Verdeel de taken en knip het spel uit
stap 4. Speel!  

Slide 24 - Tekstslide

Afsluiting
Eerst opruimen

Terugblik 
  • Je kunt de 1e, 3e en 4e naamval functies en woordgroepen benoemen
  • Je kunt het stappenplan van de naamvallen gebruiken
  • Je wordt je steeds een beetje bewuster van de naamvallen tijdens gesprekken en probeert hier meer op te letten tijdens het spreken

Vooruitblik: Volgende les grammatica herhaling en leesvaardigheid --> produceren van eigen zinnen met Vokabeln

Slide 25 - Tekstslide