DISK Eten 5, woordenlijst roze compleet

Woordenlijst roze thema "eten"
In deze lijst staan alle woorden die je moet leren bij het thema "eten". 

Je ziet het woord, de betekenis, een voorbeeldzin en een plaatje.

Veel plezier en succes met het leren van de woorden.
1 / 56
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 56 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woordenlijst roze thema "eten"
In deze lijst staan alle woorden die je moet leren bij het thema "eten". 

Je ziet het woord, de betekenis, een voorbeeldzin en een plaatje.

Veel plezier en succes met het leren van de woorden.

Slide 1 - Tekstslide

afvallen
  • lichter worden
  • dunner worden
  • werkwoord  ( 2 delen)
  • zin: Ik ben te dik. Ik moet nu afvallen.

Slide 2 - Tekstslide

alle
  • iedereen
  • allemaal
  • alles
  • zin: Alle leerlingen zijn op school
  • zin:  Breng alle laptops naar de laptopkast.

Slide 3 - Tekstslide

de appel
  • groeit aan een boom
  • fruit
  •  hard en rond
  • de appel - de appels
  • zin: Ik eet elke dag een appel.
  • zin: Appels zijn gezond.

Slide 4 - Tekstslide

het appelsap
  • een drank gemaakt van het sap van appels

  • zin: Ik drink heel graag appelsap. 

Slide 5 - Tekstslide

de banaan
  • een lange gele vrucht

  • de banaan - de bananen

  • zin: In de pauze eet ik een banaan.

Slide 6 - Tekstslide

beetje
  • niet veel
  • een klein deel

  • zin: Ik heb een beetje hoofdpijn. 
  • zin: In het glas zit nog een beetje water.

Slide 7 - Tekstslide

het bord
  • plat rond ding om eten op te leggen
  • het bord - de borden
  • zin: Mijn pasta ligt al op het bord.
  • zin: Eet je bord leeg!

Slide 8 - Tekstslide

de boter
  • vet
  • gemaakt van melk 
  • voor op je brood
  • voor in de pan
  • zin: Ik smeer boter op mijn boterham.

Slide 9 - Tekstslide

breed
  • afstand 
  • van zijkant tot zijkant
  • niet smal
  • zin: De tafel is 50 cm breed.
  • zin: De kast is 2 meter hoog en 1 meter breed.

Slide 10 - Tekstslide

het brood
  • eet je elke dag 
  • gemaakt van meel
  • het brood - de broden
  • zin: Ik koop een brood bij de bakker.
  • zin: Het brood is vanmorgen gebakken.

Slide 11 - Tekstslide

de calorie
  • hoeveel energie
  • goed of slecht eten of drinken
  • te veel of te weinig 
  • de calorie - de calorieën
  • zin: In cola zitten veel calorieën.

Slide 12 - Tekstslide

drinken
  • door je mond naar binnen
  • komt in je buik
  • werkwoord
  • zin: Ik drink elke dag 2 liter water. 
  • zin: Als ik sport moet ik veel drinken.

Slide 13 - Tekstslide

duur
  • iets wat veel geld kost
  • niet goedkoop

  • zin: De jas is heel duur.
  • zin: Deze dure schoenen vind ik heel mooi.

Slide 14 - Tekstslide

de energiedrank
  • drank die je energie geeft
  • drank met veel suiker
  • in een blikje
  •  de drank - de dranken
  • zin: Als ik moe ben drink ik een energiedrank.

Slide 15 - Tekstslide

eten
  • voedsel in je mond stoppen
  • werkwoord 

  • zin: Ik eet graag een appel.
  • zin: Wij eten altijd om 6 uur.

Slide 16 - Tekstslide

de euro
  • het geld in Nederland 
  • munten en briefjes
  • de euro - de euro's
  • zin: Een brood kost 2 euro.
  • zin: Ik moet 5 euro betalen.

Slide 17 - Tekstslide

flink
  • zeer of hard
  • heel erg
  • zin: Een telefoon is flink duur.
  • zin: Het waait en regent flink.

Slide 18 - Tekstslide

het fruit
  • de vruchten van bomen en struiken die je kunt eten

  • zin: Er lag veel fruit op de schaal.
  • zin: Ik vind fruit lekker. Vooral appels en bananen.

Slide 19 - Tekstslide

het geld
  • munten of papier om mee te betalen

  • zin: Een nieuwe telefoon kost veel geld.
  • zin: Ik heb geen geld bij me, maar ik kan wel pinnen.

Slide 20 - Tekstslide

gezond
  • goed voor je lichaam

  • zin: Fruit eten is gezond.
  • zin: Een gezond mens hoeft nooit naar de dokter.

Slide 21 - Tekstslide

het glas
  • een voorwerp van glas om uit te drinken
  • harde breekbare doorzichtige stof
  • het glas - de glazen

  • zin: 's Avonds drink ik graag een glas wijn.
  • zin: De ramen zijn van glas.

Slide 22 - Tekstslide

gratis
  • als het geen geld kost
  • voor niets
  • zin: Ik moest twee broodjes betalen, maar het derde was gratis.
  • zin: Op marktplaats kun je veel spullen gratis krijgen.

Slide 23 - Tekstslide

de groente
  • (delen van) planten die je kunt eten
  • zin: We eten vanavond aardappels, groente en vlees.
  • Sla, bloemkool, paprika en tomaten zijn groente.

Slide 24 - Tekstslide

hard
heel erg
  • niet zacht
  • zin: In de coronatijd waren mondkapjes hard nodig.
  • zin: Het vriest, dus de grond is hard.
  • zin: Schreeuw niet zo hard!

Slide 25 - Tekstslide

in
  • richting van buiten naar binnen

  • zin: In het bos stond een klein huisje.
  • zin: Ik heb graag suiker in de koffie.

Slide 26 - Tekstslide

de jam
  • zoete vloeistof van gekookte vruchten

  • zin: Ik eet een boterham met jam.
  • zin: Aardbeienjam is heerlijk.

Slide 27 - Tekstslide

kiezen
  • beslissen wie of wat je wilt 
  • uitzoeken uit meer mogelijkheden

  • zin: In de bibliotheek kun je veel boeken kiezen.
  • zin: Welk beroep kies jij?

Slide 28 - Tekstslide

kopen
  • iets krijgen door er geld voor te geven

  • zin: Ik koop mijn eten in de supermarkt.
  • zin: Mijn vriendin kocht vorige week een telefoon.

Slide 29 - Tekstslide

lang
  • een hele tijd
  • niet kort
  • zin: We hebben lang gepraat.
  • zin: De film duurde drie uur. Dat vond ik veel te lang.
  • zin: Mijn buurman is erg lang. Wel twee meter!

Slide 30 - Tekstslide

lekker
  • is goed
  • smaakt goed
  • is mooi 
  • zin: Ik vind pasta lekker.
  • zin: Het is lekker weer.
  • zin: Welterusten! Lekker slapen.

Slide 31 - Tekstslide

de lepel
  • eet je soep mee 
  • ligt naast je bord
  • hoort bij vork en mes
  • de lepel - de lepels

  • zin: Soep eet je met een lepel.

Slide 32 - Tekstslide

de maaltijd
  • eet je drie keer per dag 
  • ontbijt - ochtend
  • lunch - middag
  • warm eten - avond
  • de maaltijd - de maaltijden
  • zin: Ik eet de maaltijd in de keuken.

Slide 33 - Tekstslide

de man
  • volwassen jongen
  • geen vrouw
  • de man - de mannen
  • zin: De man van mijn oma is mijn opa.
  • zin: Mijn collega's zijn mannen en vrouwen.

Slide 34 - Tekstslide

de melk
  • een witte vloeistof die je kunt drinken en die komt uit een koe of geit
  • zin: Ik drink elke avond een glas melk.
  • zin: Melk met chocolade is chocolademelk.

Slide 35 - Tekstslide

het menu
  • een lijst met eten in een restaurant
  • je mag kiezen wat je eet
  • het menu - de menu's

  • zin: Er staat pizza op het menu.

Slide 36 - Tekstslide

het mes
  • scherp
  • om mee te snijden
  • om mee te smeren
  • het mes - de messen 
  • zin: Ik smeer boter met een mes.
  • zin: Het mes is heel scherp.

Slide 37 - Tekstslide

met
  • iemand erbij
  • iets erbij 
  • voorzetsel

  • zin: Ik ga samen met mijn zus naar school.
  • zin: Ik eet pasta met saus.

Slide 38 - Tekstslide

nodig
  • het moet er zijn
  • je kunt niet zonder

  • zin: Ik heb elke dag eten nodig.
  • zin: Hij moet nodig naar de wc. 

Slide 39 - Tekstslide

het ontbijt
  • het eten in de ochtend
  • het ontbijtje

  • zin: Ik start de dag met een lekker ontbijt.
  • zin: Mijn ontbijt is gezond. 

Slide 40 - Tekstslide

precies
  • juist
  • nauwkeurig

  • zin: Deze plank is precies twee meter lang.
  • zin: Die telefoon kost precies honderd euro.

Slide 41 - Tekstslide

de sinaasappel
  • een oranje vrucht
  • de sinaasappel - de sinaasappels

  • zin: In sinaasappels zitten veel vitaminen.

Slide 42 - Tekstslide

de sla

 

een plant met groene bladeren die je kunt eten

zin: Vanavond eten we sla bij de maaltijd.

Slide 43 - Tekstslide

slecht
  • niet goed

  • zin: Snacks zijn slecht voor je gezondheid, want je wordt er dik van.
  • zin: Ik heb slecht nieuws: je hebt een onvoldoende

Slide 44 - Tekstslide

de snack
  • iets kleins wat je eet tussen andere maaltijden door, meestal niet gezond
  • de snack - de snacks
  • zin: Tussendoor eet ik vaak een snack.
  • zin: Snacks kun je kopen in de snackbar.

Slide 45 - Tekstslide

snel
  • in heel korte tijd
  • met grote snelheid

  • zin: Ik eet snel mijn bord leeg, want ik moet weg.
  • zin: Jan fietste snel naar huis, omdat het regende.

Slide 46 - Tekstslide

het snoep
  • zoete dingen om te eten

  • zin: Van snoep eten word je dik.

Slide 47 - Tekstslide

de soep
  • vloeibaar eten, gemaakt van water met vlees of groenten

  • de soep - de soepen

  • zin: We eten vanavond tomatensoep.
  • zin: Soep eet je met een lepel.

Slide 48 - Tekstslide

de soort
  • verzameling mensen of dingen met dezelfde eigenschappen
  • de soort - de soorten
  • zin: Leraren zijn een vervelend soort mensen
  • zin: Hoeveel soorten bloemen ken jij?

Slide 49 - Tekstslide

sporten
  • lichamelijk actief zijn (vaak samen met anderen)

  • zin: Layla sport drie keer per week.
  • zin: Wij sporten in de gymzaal

Slide 50 - Tekstslide

de thee
  • een warme drank met een smaakje

  • zin: Wil je thee of koffie?
  • zin: Ik wil graag suiker in de thee.

Slide 51 - Tekstslide

uitleggen
  • vertellen hoe iets moet of hoe iets werkt

  • zin: De docent legt de moeilijke som uit.
  • zin: Kun je mij uitleggen hoe de laptop werkt?

Slide 52 - Tekstslide

het vlees
  • het zachte deel van het lichaam om de botten van een mens of dier

  • zin: Mensen eten het vlees van dieren als voedsel. 

Slide 53 - Tekstslide

de vork
  • een ding om mee te eten met drie of vier tanden
  • de vork - de vorken

  • zin: Wij eten met mes en vork.




Slide 54 - Tekstslide

de vrouw
  • volwassen meisje
  • geen man

  • zin: De vrouw van mijn opa is mijn oma.
  • zin: Mijn collega's zijn mannen en vrouwen.

Slide 55 - Tekstslide

het water
  • een vloeistof zonder kleur of smaak die alle levende wezens nodig hebben

  • zin: Na het sporten drink ik een liter water.

  • zin: Ik geef de bloemen water.

Slide 56 - Tekstslide