In een WG zit altijd een zww. Bij meerdere werkwoorden in de zin is de handeling, het werkwoord waar het om gaat in de zin, het zww. De rest van de ww's zijn hww's.
In een NG zit altijd een kww. Dit is altijd een werkwoord als: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen. Bij meerdere werkwoorden staat het kww vaak achteraan. De rest van de ww's zijn hww's.