In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Onderdelen in deze les
Beeldspraak
Formuleren
Blok 2
Slide 1 - Tekstslide
Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik
Beeldspraak is ook een stijlfiguur: hiermee maak je je taal mooier en interessanter
Slide 2 - Tekstslide
Wat heb je al gehad?
vergelijking, metafoor en personificatie
spreekwoorden
Slide 3 - Tekstslide
Nieuw: metonymie
(je kent het ook als metoniem of metonymia!)
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
Vergelijking:
Een vergelijking herken je aan de woorden 'als' en 'net'. Hij is zo rood als een kreeft. Ze is net (als) een nachtegaal. Ook bij de woorden 'van een' kun je denken aan een vergelijking: hij is een beer van een vent.
Slide 6 - Tekstslide
Metafoor:
Bij een metafoor zijn de woorden 'als' of 'van een' weggelaten. Wél worden er twee dingen vergeleken: "Het is hier een zwijnenstal!" roept moeder, als ze Tommy's kamer ziet.
Slide 7 - Tekstslide
Personificatie
Aan levenloze zaken (dingen) wordt een menselijke eigenschap toegekend: de oude auto kwam hoestend en proestend op gang.
Slide 8 - Tekstslide
Bij een metonymia worden twee dingen met elkaar vergeleken, die niet op elkaar lijken.
We behandelen dit jaar 5 vormen.
Slide 9 - Tekstslide
1. Je bedoelt het voorwerp, maar noemt het materiaal: "Het vriest flink, dus ik heb mijn ijzers alvast maar tevoorschijn gehaald."
Slide 10 - Tekstslide
2. Je bedoelt de inhoud, maar noemt het voorwerp/omhulsel: "Zullen we een blikje kopen?"
Slide 11 - Tekstslide
3. Je bedoelt het voorwerp, maar noemt de maker: "Ik heb thuis een originele Picasso aan de muur hangen."
Slide 12 - Tekstslide
4. Je bedoelt het geheel, maar noemt het deel: "Die snor deelt de ene na de andere bekeuring uit!"
Slide 13 - Tekstslide
5. Je bedoelt het deel, maar noemt het geheel: "Nederland heeft gelukkig van Duitsland gewonnen!"
Slide 14 - Tekstslide
Boteer
Bekijk het filmpje van Lubach
en
noteer welke vormen van beeldspraak langskomen.
Slide 15 - Tekstslide
Aan de slag
Maak opdracht F.08 t/m F.13
Slide 16 - Tekstslide
Een vergelijking herken je aan:
A
het woordje '(net) als'
B
het woordje 'met'
C
het woordje 'als', of 'van een'
D
het woordje 'vergeleken'
Slide 17 - Quizvraag
Hij is zo sterk als een beer = een metafoor. Juist of onjuist?
A
onjuist
B
juist
Slide 18 - Quizvraag
'Die Rembrandt vind ik mooier dan die Van Gogh.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metonymie
C
metafoor
D
personificatie
Slide 19 - Quizvraag
'Geef mij nog eens een glas'. Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
synesthesie
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie
Slide 20 - Quizvraag
'Zij is net een nachtegaal.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metonymie
C
metafoor
D
personificatie
Slide 21 - Quizvraag
'De wind huilt door de bomen.' Welke vorm van beeldspraak is dit?