Spelling H1 (blokuur)

Programma 
1) 15 minuten stil lezen
2) Herhaling theorie spelling vwo 1
3) Herhalingsopdrachten maken

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Programma 
1) 15 minuten stil lezen
2) Herhaling theorie spelling vwo 1
3) Herhalingsopdrachten maken

Slide 1 - Tekstslide

Stil lezen

Slide 2 - Tekstslide

Hoofdletters en leestekens
Hoofdletters gebruik je:
  • aan het begin van de zin
  • bij namen
  • bij woorden die afgeleid zijn van aardrijkskundige namen
Je eindigt een zin met punt, uitroepteken of vraagteken.
Komma's gebruik je:
  • tussen 2 persoonsvormen
  • voor voegwoorden (meestal niet voor 'en' of 'of')

Slide 3 - Tekstslide

bijvoeglijk naamwoord
De meeste bijvoeglijke naamwoorden hebben een korte en een lange vorm:
oud-oude, duf-duffe, grijs-grijze, bleek-bleke, actief-actieve, gaaf-gave

Sommige schrijf je met een trema: presidentieel-presidentiële

Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord heeft 1 vorm: koperen, gouden, nylan, plastic, rotan.

Slide 4 - Tekstslide

meervoud van woorden die eindigen op ee en ie
Als het enkelvoud eindigt op -ee, dan krijg je een meervoud met -s of -ën; trofees, reeën.
Als het enkelvoud eindigt op -ie, is het meervoud afhankelijk van de klemtoon:
Zit de klemtoon op de laatste -ie, dan krijg je + ën: melodieën
Zit de klemtoon niet op de laatste -ie, dan krijg je + s: tradities
 of + n, en de laatste e krijgt een trema: poriën. 

Slide 5 - Tekstslide

Meervouden van het zn: meervoud op s en 's
Normaliter schrijf je de s vast aan het woord: havens, cafés, garages.

Bij woorden die eindigen op i, o, u a, y (ik houd van ys), waarbij een uitspraakprobleem onstaat, krijg je: 's
taxi's, paraplu's, lama's, auto's, baby's 
(Maar: bureaus, etuis)
Bij afkortingen krijg je ook 's: wc's, tv's

Slide 6 - Tekstslide

Verkleinwoorden
Van een zelfstandig naamwoord kun je een verkleinwoord maken door er -je, -kje, -pje, -tje of -ejte achter te zetten. Soms moet je een medeklinker verdubbelen (sommetje) of een klinker verdubbelen (blad-blaadje).
Let op:
  • haring-harinkje, ring-ringetje
  • café-cafeetje, auto-autootje, paraplu-parapluutje, ski-skietje
  • baby-baby'tje
  • wc-wc'tje

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht
Maak de herhalingsopdrachten spelling van 1vwo.
Hier krijg je 1,5 lesuur de tijd voor.

Ga naar: leermiddelen in Magister en vervolgens naar Nieuw Nederlands. Zoek in de linkerkolom cursus 7.
Je gaat paragraaf 1 maken (herhalingstof van 1vwo).

Slide 8 - Tekstslide

Programma lesuur 2

Stil lezen 
Nakijken huiswerk
Theorie werkwoordspelling
Opdrachten maken 

Slide 9 - Tekstslide

Nakijken opdracht 1, 2 en 3 op blz. 34-35
van Spelling H1

Slide 10 - Tekstslide

Uitleg/herhaling ww-spelling

Slide 11 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd van sterke werkwoorden
De sterke werkwoorden houden zich dus niet aan regels, zoals de zwakke. Je moet dus leren/weten wat de verleden tijd en het voltooid deelwoord is. Het voordeel is wel dat je ze schrijft, zoals je ze hoort (zo kort en eenvoudig mogelijk) en dat je door het woord langer te maken, weet of je een -d of -t aan het eind moet schrijven!
Persoonsvorm?
pvtt:
- stam
- stam+t
- hele ww
pvvt:
- stam+
de/te
-stam +
den/ten

't ex-kofschip
volt.dw
-langer maken
-d/t

't ex-
kofschip
onv. dw

- hele ww. + d
inf.

- hele
ww.
geb.
wijs

- stam
JA
NEE
bijvoeglijk naamw.
zo kort mogelijk

Slide 12 - Tekstslide

Maak opdracht 1 t/m 5 van Spelling werkwoorden
Je kunt de opdrachten online maken!!!

Slide 13 - Tekstslide

Startopdracht Spelling H1, blz. 34
In welke zin zijn leestekens en hoofdletters correct geplaatst?

a) Zaterdag gaat Milena naar Haarlem, ze gaat daar logeren bij een vriendin.
b) Zaterdag gaat Milena naar Haarlem, waar ze gaat winkelen met haar moeder.

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld twee persoonsvormen
Als we elke dag naar het strand kunnen, hebben we een fijne vakantie.

Slide 15 - Tekstslide

Voor een voegwoord (maar, doordat, nadat, omdat enz.) krijg je een..
A
punt
B
komma
C
puntkomma
D
dubbele punt

Slide 16 - Quizvraag

Voorbeeld voegwoorden
We hebben een fijne vakantie, omdat we elke dag naar het strand kunnen.
Let op: voor 'en' en 'of' komt meestal geen komma.

Slide 17 - Tekstslide

Tussen twee persoonsvormen gebruik je een...
A
punt
B
komma
C
puntkomma
D
dubbele punt

Slide 18 - Quizvraag

Na een zelfstandige, mededelende zin komt een...
A
punt
B
komma
C
puntkomma
D
dubbele punt

Slide 19 - Quizvraag

Je zet ook een komma wanneer er een zin volgt die je niet los kunt uitspreken.
We hebben een fijne vakantie gehad, die bovendien lekker lang duurde.

Slide 20 - Tekstslide

Als twee zelfstandige zinnen sterk met elkaar samenhangen krijg je een..
A
punt
B
komma
C
puntkomma
D
dubbele punt

Slide 21 - Quizvraag

Voorbeeld van twee zelfstandige zinnen die sterk met elkaar samenhangen.
We hebben een fijne vakantie gehad; vooral de eerste weken hebben we ons goed vermaakt.
(Ook mag: We hebben een fijne vakantie gehad. Vooral de eerste weken hebben we ons goed vermaakt.

Slide 22 - Tekstslide

Als twee zelfstandige zinnen samenhangen en de tweede zin vormt een toelichting bij de eerste zin krijg je een ..
A
punt
B
komma
C
puntkomma
D
dubbele punt

Slide 23 - Quizvraag

Voorbeeld van twee zelfstandige zinnen die samenhangen en waarbij de tweede zin een toelichting bij de eerste zin is.
We hebben een fijne vakantie gehad: we konden elke dag naar het strand.

(De dubbele punt kun je vervangen door komma + 'want')
We hebben een fijne vakantie gehad, want we konden elke dag naar het strand.

Slide 24 - Tekstslide