Onderwerp Klas 1
1 / 17
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Terugblik:
Hoe kun je de persoonsvorm vinden?
Er zijn 3 manieren.
Hoe kun je de persoonsvorm vinden?
Er zijn 3 manieren.
Slide 3 - Open vraag
Terugblik:
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Alleen het werkwoord dat iets zegt over het onderwerp
B
Alle werkwoorden in een zin
C
Hetzelfde als de persoonsvorm
D
Het belangrijkste werkwoord in een zin
Slide 4 - Quizvraag
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Wat is het onderwerp van de zin?
Gisteren bakten mijn zusje en ik pizza’s.
Gisteren bakten mijn zusje en ik pizza’s.
A
mijn zusje
B
ik
C
mijn zusje en ik
D
pizza's
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het onderwerp van de zin?
In de tuin plast de hond van de buren.
In de tuin plast de hond van de buren.
A
de tuin
B
de hond
C
de hond van de buren
D
de buren
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het onderwerp van de zin?
Margje geeft haar oma een bos bloemen.
Margje geeft haar oma een bos bloemen.
A
haar oma
B
Margje
C
een bos bloemen
D
oma
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het onderwerp van de zin?
Mijn ouders verven de muur.
Mijn ouders verven de muur.
A
de muur
B
mijn ouders
C
verven
Slide 12 - Quizvraag
Wat is het onderwerp van de zin?
Carlijn maakt de lekkerste cupcakes.
Carlijn maakt de lekkerste cupcakes.
A
Carlijn
B
de lekkerste cupcakes
C
cupcakes
Slide 13 - Quizvraag
Hoe vind je het onderwerp?
A
Je vraagt: wie/wat + persoonsvorm?
B
Maak een vraagzin. Het onderwerp staat achter de persoonsvorm
C
Maak een vraagzin. Het onderwerp staat nu vooraan
D
Alle werkwoorden in een zin
