NN7 §3 formuleren

Welkom h2
  • tien minuten lezen
  • herhalen §2: variëren in woordgebruik
  • herhalen theorie §3: variëren in zinsopbouw
  • Opdrachten maken 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom h2
  • tien minuten lezen
  • herhalen §2: variëren in woordgebruik
  • herhalen theorie §3: variëren in zinsopbouw
  • Opdrachten maken 

Slide 1 - Tekstslide

variëren in woordgebruik
• Gebruik synoniemen. 
• Gebruik woorden die ongeveer hetzelfde betekenen: hondjes – viervoeters – beestjes.
• Gebruik verwijswoorden, zoals die, dat, hij, hem, het, zij, ze , haar, hen, hun, er, daar.
• Laat het herhaalde woord zo mogelijk weg.

Slide 2 - Tekstslide

synoniemen
Geef een synoniem voor:
- klas
- leraar
- auto

Slide 3 - Tekstslide

Zinsstructuren
OPA, POA, APO, PA?

Slide 4 - Tekstslide

Verschillende structuren
O = onderwerp
P = persoonsvorm
A = ander zinsdeel (LV, MV, BWB etc.)

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 1: welke structuur?
1. Iedere ochtend moet ik van mijn moeder een boterham eten.  
2. Eerst moet ik er eentje met kaas en dan pas mag ik zoet. 
3. Heb jij ook zo'n moeder?
4. Ik heb 's ochtend niet eens zin in brood.
5. Geef mij maar een pannenkoek!


Slide 6 - Tekstslide

maken
Paragraaf 2:
Opdracht 1 en 3
Bladzijde 236

Paragraaf 3:
Opdracht 1 t/m 4 formuleren.
Bladzijde 238

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht : zelf schrijven
1. Maak zelf vier zinnen met de structuur OPA.

Er mag maar één zin met 'ik' beginnen.
Het moet gaan over het uitstapje naar Den Bosch.

Laat de zinnen controleren door degene die naast je zit.

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht : zelf schrijven
2.  Maak van de  vier zinnen met de structuur OPA zinnen met de structuur APO (als het moet, mag je een of twee woorden toevoegen).





Slide 9 - Tekstslide

Opdracht : zelf schrijven
1. Maak zelf vier zinnen met de structuur OPA
2Verander  die  vier zinnen in  de structuur APO (als het moet, mag je een of twee woorden toevoegen)
3. Welke zinnen zou je nu met elkaar kunnen verbinden?
Maak de verbinding tussen de zinnen met een voegwoord 
Is het nodig om de structuur te veranderen?


Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 7: schrijf een tekst
Schrijf een tekst van +- 60 woorden 
Laat zien dat je de structuren OPA en APO (en POA) afwisselt
Laat zien dat je ook een keer PA gebruikt.
Wissel je tekst met iemand uit en onderstreep de persoonsvormen. Check of bovenstaande is gedaan.

Slide 11 - Tekstslide

Een paar algemene punten
  • Als je een tekst schrijft, begin je je zin altijd met een hoofdletter.
  • Let op de komma's tussen persoonsvormen
  • Wissel voldoende af. Let er actief op!

Slide 12 - Tekstslide

De opdracht
Maak een lijst met zaken waar je op moet letten als je een tekst schrijft. Probeer zo volledig mogelijk te zijn. 

Slide 13 - Tekstslide

Huiswerkopdracht
Schrijf een tekst van 100 tot 120 woorden.
Je schrijft op papier.
De tekst moet twee alinea's hebben.

Je wilt de directeur van de school zijn. Er zijn twee dingen die je gaat veranderen als het zover is,  Schrijf beide veranderingen in een aparte alinea.

Denk aan de lijst met zaken waar we op moeten letten als we schrijven. Zorg ervoor dat je zo goed mogelijk schrijft.


Slide 14 - Tekstslide

Een aantal punten
  • Als je iets schrijft over jou en jouw vrienden schrijf je dat zo:
'Mijn vrienden en ik gingen zwemmen'. Je schrijft eerst de ander, dan de 'ik'.
  • Voor het voegwoord komt een komma. 
'Ik ga vandaag vroeg naar bed, omdat ik morgen vroeg op moet.'
  • Plaats een komaa tussen 2 pv's.
' Toen ik jong was, speelde ik altijd buiten.'
  • Wanneer je schrijft, begin je een zin altijd met een hoofdletter.
'Morgen ga ik lekker zwemmen met mijn vrienden. Daar heb ik heel erg veel zin in. We gaan om 10 uur naar het zwembad.'
  • Begin niet elke zin met Toen. 


Slide 15 - Tekstslide

Nog een aantal punten

  • Niet zo vaak beginnen met 'toen'. Wissel het af.
  • Zinnen beginnen niet met 'dus'. Dat is een voegwoord.
  • Zinnen beginnen (bijna)  nooit  met 'maar'. 
  • 'Me' is geen woord. Mij en mijn wel.

Slide 16 - Tekstslide

Waar let je nog meer op?

  • Punten en komma's (interpunctie)
  • Algemene spelling
  • Werkwoordspelling
  • Zinsstructuren afwisselen (opa en apo)
  • Samengestelde zinnen en enkelvoudige zinnen met elkaar afwisselen
  • Woorden met elkaar afwisselen (niet steeds toen of en)
  • Samenhang in hele tekst/per alinea

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide