10/2 Schrijven en zelfstandig werken 3B

Welkom !
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Welkom !

Slide 1 - Tekstslide

Planning 
  • voorlezen
  • stillezen + moeilijke woorden
  • voegwoorden + oefening
  • laatste uur: zelfstandig werken (Lees Mee, Vlot Nederlands, mail schrijven)

Slide 2 - Tekstslide

voorlezen

Slide 3 - Tekstslide

stillezen
Noteer de onbekende woorden op het blad.
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Voegwoorden
  • voegt twee of meer zinnen samen
  • Voorbeeld: Ik ga naar de winkel, want ik  ga een schrift kopen.

  • Bij sommige voegwoorden verandert de volgorde van een deel van de zin.
  • Bij 5 voegwoorden blijft de volgorde gelijk:

Slide 5 - Tekstslide

nevenschikkende voegwoorden (nvw)
  • Bij 5 voegwoorden verandert de volgorde van de zin niet.
  • Leer deze dus uit je hoofd: EN, OF, WANT, DUS, MAAR 

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Volgorde in een (hoofd)zin.
In een hoofdzin staat het eerste werkwoord altijd op de tweede plaats. Voorbeeld: Hij gaat graag sporten.
De volgorde van de zin blijft gelijk bij deze 5 voegwoorden: EN, OF, MAAR, WANT, DUS. Leer deze 5 voegwoorden uit je hoofd!
Bij alle andere voegwoorden verandert de volgorde van de zin. Het werkwoord komt dan achteraan te staan. Voorbeeld:
Ik ga niet mee, want ik ben ziek.
Ik ga niet mee, omdat ik ziek ben.

Slide 8 - Tekstslide

Voegwoorden

Slide 9 - Tekstslide

Volgorde in een bijzin met andere voegwoorden
In de bijzin met de andere voegwoorden verandert de volgorde van de zin. Het onderwerp (=de persoon die het doet) en de persoonsvorm staan niet naast elkaar. De persoonsvorm (=het werkwoord) komt achteraan in de zin te staan. Voorbeeld:
Ik doe niet mee, omdat ik het niet leuk vind.
Toen mijn fiets stuk was, moest ik lopen.
Ik vraag Elisa mee naar de film, tenzij zij geen tijd heeft.
Als de lichten niet branden, ben ik bang in het donker.

Slide 10 - Tekstslide

oefening voegwoorden maken

Slide 11 - Tekstslide

zelfstandig werken in lesboeken
  • BOEKEN MEE!
  • Hassan, Mohamed F : eerst Plein 16 afmaken, daarna Lees mee

  • Mohamad K., Abud, Nikoletta, Hieran, Hassan J., Idman, Zethara, Jamila en Hiba: Lees mee
  • Max: Zebra 1
  • Rana, Nastya, Ehsan, Sahar: Vlot Nederlands

Slide 12 - Tekstslide

Schrijfopdracht
Schrijf een e-mail aan een vriend/vriendin/bekende die vapet.
In alinea 1 schrijf je: waarom je schrijft-> je maakt je zorgen om hem/haar, omdat hij vapet.
In alinea 2 schrijf je: wat er ongezond is aan vapen. Haal de informatie uit de tekst. (zie risico's)
In alinea 3 (slot) schrijf je hoe hij kan stoppen, welke adviezen je voor hem/haar hebt. 
Tussen de alinea's laat je een regel wit. Sluit af met een slotzin. Voorbeeld: Ik hoop dat...............................................

Slide 13 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord

Slide 14 - Tekstslide

Je gebruikt hen:
  • als het een lijdend voorwerp is. Ik zie hen buitenspelen.
  • na een voorzetsel. Ik geef de boeken aan hen./ Wij zitten voor hen.
Je gebruikt hun: 
  • bij personen in een meewerkend voorwerp (met geven/vertellen) zonder voorzetsel ervoor. Hij geeft hun de bos bloemen. / Hij vertelt hun het verhaal.



HEN of HUN?

Slide 15 - Tekstslide

Planning 

  • grammatica en oefening
  • laatste uur: 
  • verder met schrijfopdracht of
  • zelfstandig werken uit de werkboeken
  • start Nieuwsbegrip

Slide 16 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord

Slide 17 - Tekstslide

Bezittelijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoorden geven aan van wie iets is (bezit).

    Slide 18 - Tekstslide

    Bezittelijke voornaamwoorden
    Ik heb een blauwe auto.
    Het is mijn auto.
    De auto is van mij.

    U heeft twee huizen.
    Het zijn uw huizen.
    De huizen zijn van u.




      Slide 19 - Tekstslide

      Bezittelijke voornaamwoorden: ons of onze
      Je gebruikt ons als het woord een het-woord is:
      •  Ik woon heel fijn in ons huis (het huis).

      Je gebruikt onze als het woord een de-woord is:
      •  Onze tafel staat voor het raam (de tafel).
      •  Onze buren zijn heel aardig (de buren).

      Let op: meervoud is altijd de         onze 



        Slide 20 - Tekstslide

        Bezittelijke voornaamwoorden: hun en hen
        Zij hebben drie katten.
        Het zijn hun katten.
        De katten zijn van hen.

        Hun  = bezittelijk voornaamwoord
        Hen  = persoonlijk voornaamwoord

          Slide 21 - Tekstslide

          persoonlijk of bezittelijk vnw?
          Schrijf de woorden op en schrijf erachter: pers. of bez.
          1. Volgens mij word jij geholpen door jouw vrienden.
          2. Die elektrische fiets is niet van haar.
          3. Naar mijn mening helpen webwinkels hun klanten onvoldoende.
          4. U kunt altijd bij ons terecht met uw klachten over onze service.
          5. Heeft de boer hun ook verse eieren van zijn kippen gegeven?
          6. Jij houdt toch je mond tijdens onze presentatie?
          7.  Ik weet niet meer of m'n afspraak met hem of met haar is.

          Slide 22 - Tekstslide

          Wat zijn voegwoorden?
          Welke voegwoorden ken je? Schrijf ze op in je schrift.
          timer
          1:30

          Slide 23 - Tekstslide

          Wat is een hoofdzin?
          In een hoofdzin staat het onderwerp (=wie het doet) en de persoonsvorm (=het werkwoord) naast elkaar. Soms bestaat een zin uit twee hoofdzinnen. Als in een zin het onderwerp en de persoonsvorm niet uit elkaar staan, heet dat een bijzin.

          Slide 24 - Tekstslide

          TIP
          Probeer bij de schrijftoets en de spreektoets verschillende voegwoorden te gebruiken. Let op de volgorde in de zin. Is het een van de 5 voegwoorden (EN, DUS, MAAR, OF, WANT)? Dan blijft de volgorde gelijk.
          Zo niet, dan komt het werkwoord achteraan in de zin.

          Slide 25 - Tekstslide

           start Nieuwsbegrip 
          • filmpje samen kijken/bespreken
          • groep A samen/groep B zelfstandig online

          Slide 26 - Tekstslide