In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
Slide 6 - Tekstslide
Do / does / did?
Let op aanwijzingen die aangeven dat het de VT is.
Kijk naar de tijd in de originele zin. EX: went, happened, etc.
OF
Kijk naar signaalwoorden. EX: last week, yesterday, some time ago, etc.
Present simple? > does bij he/she/it do bij de rest
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
WH-vragen
Slide 9 - Woordweb
WH-questions
Vragen maken kan in het Engels op veel verschillende manieren. Je kunt een vraag beginnen met een WH-woord
Who, why, where, when, what, which, how.
EX: Where does Dynamo perform?
In het Nederlands gebruik je ze ook: wie, wat, waar, wanneer etc.
Slide 10 - Tekstslide
Geen vorm?
Staat er geen vorm van ‘to be’, ‘to have got’ of hww in? Dan gebruik je do of does / did (VT).
VB: My parents feel tired.
Do my parents feel tired?
My sister feels ill.
Does my sister feel ill.
Slide 11 - Tekstslide
Samenvatting
Je ziet dus dat om een vraag zin te maken:
1.Staat er ‘to be’, ‘to have got’ of 'can' in staat – dan draait het werkwoord en het onderwerp om. Add: WH-questions: How old are you? Where have you been?
2. Staat er geen vorm van ‘to be’, ‘to have got’ of ‘can’ in de zin?
Dan voeg je ‘do’ of ‘does’ toe (does bij shit-rule) + het hele werkwoord (verb)
My sister feels ill. - Does my sister feel ill?
Slide 12 - Tekstslide
Maak de volgende zin vragend: My teacher seems happy