Asking questions

Aims
At the end of this lesson:
- you know how to form a questions
- you know which tense you have to use while asking a question
- you create your own questions
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Aims
At the end of this lesson:
- you know how to form a questions
- you know which tense you have to use while asking a question
- you create your own questions

Slide 1 - Tekstslide

WH-vragen

Slide 2 - Woordweb

WH-questions
Vragen maken kan in het Engels op veel verschillende manieren. Je kunt een vraag beginnen met een WH-woord
Who, why, where, when, what, which, how.
EX: Where does Dynamo perform?

In het Nederlands gebruik je ze ook: wie, wat, waar, wanneer etc.

Slide 3 - Tekstslide

..... are you staying over?
A
What
B
How
C
When
D
Where

Slide 4 - Quizvraag

.... old are you?
A
What
B
How
C
Which
D
Who

Slide 5 - Quizvraag

Vragen
Staat er een vorm van: to  be, can/could, shall/should, will/would of to have got in de zin? 
Dan plaats je dit vooraan om een vraagzin te maken.
VB: I am tired.
Am I tired?
She has got two dogs
Has she got two dogs?

Slide 6 - Tekstslide

Geen vorm?
Staat er geen vorm van ‘to be’, ‘to have got’ of hww in? Dan gebruik je do of does / did (VT).
VB: My parents feel tired.
Do my parents feel tired?
My sister feels ill.
Does my sister feel ill.

Slide 7 - Tekstslide

Samenvatting
Je ziet dus dat om een vraag zin te maken:
Staat er ‘to be’, ‘to have got’ of can in staat – dan draait het werkwoord en het onderwerp om.
Staat er geen vorm van ‘to be’, ‘to have got’ of ‘can’ in – dan voeg je ‘do’ of ‘does’ toe (does bij shit-rule).
Als je ‘does’ gebruikt’ dan geef je al aan dat het een he/she/it is. Daarna gebruik je dus het hele ww!! (geldt ook voor vragen met has/have)
My sister feels ill.
Does my sister feel ill?

Slide 8 - Tekstslide

Maak de volgende zin vragend:
She can help you
A
Does she can help you?
B
Can she help you?
C
Do she can help you?
D
Can she helps you?

Slide 9 - Quizvraag

Maak de volgende zin vragend:
My teacher seems happy
A
Does my teacher seem happy?
B
Does my teacher seems happy?
C
Do my teacher seem happy?
D
Do my teacher seems happy?

Slide 10 - Quizvraag

Do / does / did?
Let op aanwijzingen die aangeven dat het de VT is.
Kijk naar de tijd in de originele zin. EX: went, happened, etc.
OF
Kijk naar signaalwoorden. EX: last week, yesterday, some time ago, etc. 
Present simple? > does bij he/she/it do bij de rest

Slide 11 - Tekstslide

Vul in: do/does/did
..... you break your ankle yesterday?

Slide 12 - Open vraag

Vul in: do/does/did
..... your sister like me?

Slide 13 - Open vraag

Vul in: do/does/did
..... you travel to Europe last summer?

Slide 14 - Open vraag

Vul in: do/does/did
..... you enjoy this concert?

Slide 15 - Open vraag

Aims
At the end of this lesson:
- you know how to form a questions
- you know which tense you have to use while asking a question
- you create your own questions

Slide 16 - Tekstslide

En, snap je alles?
A
Ja
B
Nee
C
Na extra oefenen wel

Slide 17 - Quizvraag