Les 1.4 Engels MOH1

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

WH-vragen

Slide 7 - Woordweb

WH-questions
Vragen maken kan in het Engels op veel verschillende manieren. Je kunt een vraag beginnen met een WH-woord
Who, why, where, when, what, which, how.
EX: Where does Dynamo perform?

In het Nederlands gebruik je ze ook: wie, wat, waar, wanneer etc.

Slide 8 - Tekstslide

..... are you staying over?
A
What
B
How
C
When
D
Where

Slide 9 - Quizvraag

.... old are you?
A
What
B
How
C
Which
D
Who

Slide 10 - Quizvraag

Geen vorm?
Staat er geen vorm van ‘to be’, ‘to have got’ of hww in? Dan gebruik je do of does / did (VT).
VB: My parents feel tired.
Do my parents feel tired?
My sister feels ill.
Does my sister feel ill.

Slide 11 - Tekstslide

Maak de volgende zin vragend:
She can help you
A
Does she can help you?
B
Can she help you?
C
Do she can help you?
D
Can she helps you?

Slide 12 - Quizvraag

Maak de volgende zin vragend:
My teacher seems happy
A
Does my teacher seem happy?
B
Does my teacher seems happy?
C
Do my teacher seem happy?
D
Do my teacher seems happy?

Slide 13 - Quizvraag

Samenvatting
Je ziet dus dat om een vraag zin te maken:
1.Staat er ‘to be’, ‘to have got’ of 'can' in staat – dan draait het werkwoord en het onderwerp om. 
Add: WH-questions: How old are you? Where have you been?

2. Staat er geen vorm van ‘to be’,to have got’ of ‘can’ in  de zin?
Dan voeg je ‘do’ of ‘does’ toe (does bij shit-rule) + het hele werkwoord (verb)
My sister feels ill. - Does my sister feel ill?

Slide 14 - Tekstslide

Wanneer gebruik je did?
A
Tegenwoordige tijd
B
Toekomstige tijd
C
Verleden tijd

Slide 15 - Quizvraag

Do / does / did?
Let op aanwijzingen die aangeven dat het de VT is.
Kijk naar de tijd in de originele zin. EX: went, happened, etc.
OF
Kijk naar signaalwoorden. EX: last week, yesterday, some time ago, etc. 
Present simple? > does bij he/she/it do bij de rest

Slide 16 - Tekstslide

Vul in: do/does/did
..... you break your ankle yesterday?

Slide 17 - Open vraag

Vul in: do/does/did
..... you travel to Europe last summer?

Slide 18 - Open vraag

Ga nu zelfstandig aan de slag

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide