In deze les zitten 7 slides, met tekstslides.
Spelling ge-, be- en ver- woorden
1. Je maakt het woord langer2. Hoor je een -d dan schrijf je een -d
Hoor je een -t dan schrijf je een -t3. Je schrijft vdw altijd zo kort mogelijk(dus nooit -dt)
Tegenwoordige tijd
- vul altijd het werkwoord 'lopen' in- hoor je een -t dan schrijf je hem
- hoor je géén -t dan schrijf je het met een -d
loop ik loop
loop jij loopt
loopt hij/zij loopt
loopt het loopt
Verleden tijd
fietsen beantwoorden
fiets beantwoord
s d
ja -> +te nee->+defietste beantwoordde
Maken: Hfd. 5 opdracht 12+13 (blz. 185)
Klaar
Nakijken: Hfd. 4 opdr. 2+3+5+9+10+11
Hfd. 5 opdr. 8+9+12+13
Evaluatie