In groepjes, deze worden toegewezen door het rad. (60 min)
Evaluatie. (10 min)
Slide 3 - Tekstslide
Leerdoelen.
Aan het einde van deze les kan je doormiddel van een PowerPoint laten zien, dat je over jouw toebedeelde ingangsklacht kennis hebt.
Doormiddel van casuïstiek alarmsignalen herkennen bij neurologische uitval
Slide 4 - Tekstslide
Welke drie aandoeningen kunnen neurologische klachten veroorzaken?
A
Migraine, Reuma en Ziekte van Graves
B
Migraine Multiple sclerose, Ziekte van Graves
C
Hernia, ziekte van Graves en Multiple sclerose
D
Migraine, Multiple Sclerose en Hernia
Slide 5 - Quizvraag
Casus
Meneer de Wit (28 jaar) belt naar de praktijk. Hij heeft uitvalverschijnselen. Je stelt de triagevragen bij de ingangsklacht Neurologische uitval.
Slide 6 - Tekstslide
Welke vraag stel je als eerste?
A
Als u in de spiegel kijkt staat uw gezicht dan scheef? Alsof er een mondhoek naar beneden hangt?
B
Heeft u een coördinatie stoornis? Bijvoorbeeld Moeite met bewegingen controleren, ziet u dubbel of maken ogen schokkerige bewegingen?
C
Wanneer zijn de klachten begonnen?
Slide 7 - Quizvraag
Casus
Mevrouw Jassim (39 jaar) belt naar de praktijk. Ze heeft een coördinatiestoornis en kan haar handen niet meer goed gebruiken. De assistent stelt vast dat ze uitvalsverschijnselen heeft en vraagt of mevrouw Jassim bloedverdunners gebruikt.
Slide 8 - Tekstslide
Waarom vragen wij of ze bloedverdunners gebruikt?
A
Omdat sommige bloedverdunners neurologische uitval als vervelende, maar onschuldige bijwerking hebben.
B
Omdat de gevolgen van een mogelijk CVA veel minder schadelijk zijn als de patiënt bloedverdunners gebruikt.
C
Omdat sommige bloedverdunners een stollingsstoornis kunnen veroorzaken en dit de kans op een CVA vergroot.
Slide 9 - Quizvraag
U1 of U2
Neurologische uitval kan levensbedreigend zijn, maar dat hoeft niet.
Welke triagecriteria zijn levensbedreigend en hebben een U1-urgentie? En welke triagecriteria moeten met spoed (U2) behandeld worden?
Slide 10 - Tekstslide
Neurologische uitval net voorbij
A
U1 (levensbedreigend)
B
U2 (Spoed)
Slide 11 - Quizvraag
een stollingsstoornis zoals door gebruik stollingsremmers
A
U1 (levensbedreigend)
B
U2 (Spoed)
Slide 12 - Quizvraag
Neurologische uitval niet door hernia, langer dan zes uur
A
U1 (levensbedreigend)
B
U2 (Spoed)
Slide 13 - Quizvraag
Coördinatiestoornis korter dan zes uur
A
U1 (levensbedreigend)
B
U2 (Spoed)
Slide 14 - Quizvraag
Neurologische uitbal niet door hernia, korter dan 6 uur
A
U1 (levensbedreigend)
B
U2 (Spoed)
Slide 15 - Quizvraag
Casus
Meneer Smits belt. Zijn vrouw (83 jaar) zakt weg in haar stoel en kan haar kopje thee niet meer goed vastpakken. Luister naar het vervolg van het gesprek tussen de assistente en meneer Smits en beantwoord daarna de vraag.
Slide 16 - Tekstslide
De assistente vraagt of mevrouw nog normaal kan praten, het antwoord is dat mevrouw alleen wat brabbelt. Vervolgens vraagt de assistente of haar gezicht anders staat dan normaal. Ja antwoord meneer deze staat een beetje scheef, haar mondhoek hangt naar beneden. Meneer geeft aan dat de klachten 7 uur geleden zijn begonnen. Welke urgentie ken je toe?
A
U1
B
U2
C
U3
D
U4
Slide 17 - Quizvraag
Groepjes maken.
De eerste naam die uitgekozen word is de Patiënt (speel je eigen casus en geef deze aan mij) de 2e naam die uitgekozen word is de Assistente.