T1B5 - Neurale regulatie

Regeling
Thema 1
bs 5 neurale regulatie
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 37 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Regeling
Thema 1
bs 5 neurale regulatie

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen:
- Je kunt beschrijven hoe impulsgeleiding plaatsvindt.
- Je kunt beschrijven hoe impulsoverdracht plaatsvindt

Slide 2 - Tekstslide

Impulsgeleiding en overdracht
Tussen zintuigcellen en neuronen, neuronen onderling en tussen neuronen en spieren of klieren,. vindt communicatie plaats met behulp van: 

  1. Impulsgeleiding
  2. Impulsoverdracht m.b.v. Neurotransmitters.

Slide 3 - Tekstslide

Membraanpotentiaal
Binas 88D
Verschil in K+/Na+-ionen binnen- en buiten de cel zorgt voor een elektrische lading.

Buiten cel
veel Na+, weinig K+, veel Cl-
In de cel
weinig Na+, veel K+, weinig Cl-

Slide 4 - Tekstslide

Ionenverdeling
Ionen binnen en buiten de cel gescheiden door het celmembraan.

Door het verschil in concentratie zullen
er constant ionen de cel in- of uitstromen 
d.m.v. drie ion-kanalen:
  1. Natrium-kanaal (Na+)
  2. Kalium-kanaal (K+)
  3. Natrium-kalium pomp
       (Na+ en K+)

Natriumionen stromen de cel binnen, kaliumionen de cel uit.


Slide 5 - Tekstslide

Membraanpotentiaal en rustpotentiaal
De natriumkanalen zijn echter moeilijker te passeren dan de kaliumkanalen.

Hierdoor ontstaat er aan de buitenkant van de cel een kleine ophoping van natriumionen. Samen met de kaliumionen, veroorzaken ze een positieve lading.

Aan de binnenkant van het membraan is er een relatief tekort aan positieve ionen (die naar buiten zijn gestroomd), dus daar ontstaat een negatieve lading.

Deze ladingen veroorzaken een spanning over het membraan. Deze spanning noem je de membraanpotentiaal. In rust is de membraanpotentiaal -70mV. Dit noem je de rustpotentiaal.

Slide 6 - Tekstslide

Natrium-kaliumpompen
Als er verder niks gebeurd, zal na verloop 
van tijd de membraanpotentiaal verdwijnen, 
omdat er door het stromen van ionen net 
zoveel kaliumionen en natriumionen 
in de cel zijn als daarbuiten.

Na+/K+ pompen houden de rustpotentiaal in stand.

Slide 7 - Tekstslide

Natrium-kaliumpompen
Houden het evenwicht en de 
rustpotentiaal in stand. 
- 3 natriumionen de cel uit
- 2 kaliumionen de cel in.

Dit proces kost ATP (energie).

1/4 van alle energie verbruikt door deze pompen.




Slide 8 - Tekstslide

Impulsgeleiding
Membraanpotentiaal kan veranderen door:
- neurotransmitters (synaps) -> opening ionkanalen
- toedienen van een prikkel -> opening ionkanalen

Een neuron reageert pas als de membraanpotentiaal afneemt tot -50mV, de drempelwaarde

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Absoluut refractaire periode 
Ongevoeligheid voor nieuwe prikkels

Relatief refractaire periode
Extra sterke prikkel zorgt voor een nieuw impuls
Absoluut
Relatief

Slide 15 - Tekstslide

Impulssterkte- en frequentie
De omzetting van een prikkel in een impuls gebeurt volgens het alles-of-nietsprincipe.

Bij een zwakke prikkel, wordt de drempelwaarde van -50mV niet bereikt. Hierdoor gaan de voltage-gated natriumkanalen niet open en zal er geen impuls ontstaan.
Het membraanpotentiaal wordt vervolgens hersteld door Na+/K+-pompen.

Deze drempelwaarde noem je de prikkeldempel
Dit is de zwakste prikkel die een impuls veroorzaakt.

Slide 16 - Tekstslide

Impulssterkte- en frequentie
De grootte van de verandering die optreedt in de 
spanning over het celmembraan, is de impulssterkte

De impulssterkte is voor alle neuronen gelijk.


Zintuigcellen verwerken prikkels die in sterkte kunnen verschillen (bijv. hard/zacht geluid).
Door een sterkte prikkel ontstaan er meer impulsen (hogere impulsfrequentie).

Hoe sterker de prikkel, hoe hoger de impulsfrequentie.

Slide 17 - Tekstslide

Richting impulsen
Impuls kan maar één richting op door de absoluut refractaire periode

Gedurende deze periode is het neuron ongevoelig voor nieuwe prikkels, doordat de natriumkanalen tijdelijk zijn gesloten.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Impulsgeleiding in een ongemyeliniseerde neuronuitloper

Slide 20 - Tekstslide

  • Alleen bij insoeringen van Ranvier kan het membraanpotentiaal veranderen.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

  1. Impuls
  2. Blaasje met neurotransmitter smelt samen met presynaptisch membraan
  3. Neurotransmitter komt vrij in synaptische spleet
  4. Neurotransmittermoleculen binden aan ionkanalen op postsynaptisch membraan
Impulsoverdracht 
(binas 88G)

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Summmatie:
depolarisaties tellen bij elkaar op

Slide 29 - Tekstslide

Summatie

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Neurotransmitters
  • Stoffen als genees-, genotmiddelen en drugs beïnvloeden de impulsoverdracht.
  • De aanmaak of afgifte van neurotransmitters kan worden geremd of gestimuleerd.
  • Sommige stoffen zorgen ervoor dat neurotransmitters langer aanwezig blijven.
  • Sommige stoffen imiteren de neurotransmitter. 

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Aan de slag
- Basisstof 5: opdr 53, 54, 57, 58, 59, 60, 62
timer
20:00

Slide 34 - Tekstslide

Leerdoelen:
- Je kunt beschrijven hoe impulsgeleiding plaatsvindt.
- Je kunt beschrijven hoe impulsoverdracht plaatsvindt

Slide 35 - Tekstslide

Begrippen BS2
  • rustpotentiaal
  • natrium-kalium pomp
  • depolarisatie
  • actiepotentiaal
  • repolarisatie
  • hyperpolarisatie
  • absolute refractaire periode
  • relatieve refractaire periode
  • alles-of-niets principe
  • prikkeldrempel
  • impulssterkte
  • impulsfrequentie
Begrippen bij BS5
  • saltatoire impulsgeleiding
  • sprongsgewijze impulsgeleiding
  • presynaptisch membraan
  • postsynaptisch membraan
  • exciterende postsynaptische potentiaal (EPSP)
  • Inhiberende postsynaptische potentiaal (IPSP)
  • summatie



Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Video