In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 90 min
Onderdelen in deze les
Goedemorgen!
This is the place to Bio
Slide 1 - Tekstslide
H4.3: Impulsgeleiding & impulsoverdracht
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kunt beschrijven hoe impulsgeleiding plaatsvindt.
Je kunt beschrijven hoe impulsoverdracht plaatsvindt.
Slide 3 - Tekstslide
Impulsgeleiding
Vindt plaats door ion-kanalen:
Natrium-kanaal
Kalium-kanaal
Natrium-kalium pomp
Doordat ionen geladen zijn, ontstaat er een ladingsverschil
Slide 4 - Tekstslide
Rustpotentiaal
In rust is de membraanpotentiaal -70 mV
Dat betekent dat er binnen de cel relatief minder positief geladen ionen bevinden dan buiten de cel
Slide 5 - Tekstslide
Natrium-kaliumpomp
De natrium-kaliumpomp creëert de rust-potentiaal door kalium de cel in te pompen en natrium uit uit te pompen.
3 naar buiten, 2 naar binnen per cyclus. Dit kost ATP.
BINAS 88D
Na+
K+
Slide 6 - Tekstslide
Depolarisatie (1)
Door een prikkel of neurotransmitters wordt de membraan minder negatief.
Als de membraanpotentiaal de drempelwaarde van -50 mV (= prikkeldrempel) bereikt, ontstaat er een actiepotentiaal.
Slide 7 - Tekstslide
Depolarisatie (2)
De natriumkanalen openen zich en natrium stroomt de cel in.
Hierdoor stijgt de membraanpotentiaal tot +30 mV
Slide 8 - Tekstslide
Repolarisatie
De natriumkanalen sluiten zich.
Nu openen de kaliumkanalen zich, waardoor de cel uitstroomt. Hierdoor daalt de membraanpotentiaal
K+
Slide 9 - Tekstslide
Hyperpolarisatie
De kaliumkanalen blijven iets langer open staan, waardoor de membraanpotentiaal tijdelijk onder de -70 mV uitkomt.
Slide 10 - Tekstslide
Refractaire periode
Een impuls kan NIET terug.
Dat komt door de refractaire periode
Na-poorten zijn tijdelijk gesloten en geblokkeerd sinds repolarisatie.
Absoluut (volledig geblokkeerd)
Relatief (alleen reactie op sterke prikkel)
Slide 11 - Tekstslide
Rustpotentiaal
Uiteindelijk sluiten ook de kaliumkanalen weer en wordt de rustpotentiaal weer hersteld.
Dit gebeurt door de natrium-kalium-pomp.
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Hoe kan je lichaam dan een sterke prikkel van een zwakke prikkel onderscheiden?
zwakke prikkel -
lage impulsfrequentie
Sterke prikkel -
hoge impulsfrequentie
impulsfrequentie = het aantal impulsen per tijdseenheid.
Slide 15 - Tekstslide
Impulsgeleiding
Verloopt sprongsgewijs (saltatoire) dankzij de myelineschede.
Verloopt op deze manier wel 50x zo snel.
Slide 16 - Tekstslide
Impulsoverdracht
De impulsoverdracht van zenuwcel naar zenuw-, spier- of kliercel gebeurt met neurotransmitters.
Deze neurotransmitters worden losgelaten in de synaptische spleet waarna zij zich binden aan receptoren van de doelwitcel en daar de Na+ kanalen open gaan.
Slide 17 - Tekstslide
Exciteren en inhiberen
EPSP
Exciterende
Post
Synaptische
Potentiaal
Stimulerende (exciterende) neurotransmitter:
Natrium kanalen gaan open: Na+ stroomt naar binnen
Drempelwaarde bereikt? Impuls!
Remmende (inhiberende) neurotransmitter:
Natrium kanalen blokkeren: geen impuls.
IPSP
Inhiberend
Post
Synaptische
Potentiaal
Slide 18 - Tekstslide
Neurotransmitters
Stoffen als genees-, genotmiddelen en drugs beïnvloeden de impulsoverdracht.
De aanmaak of afgifte van neurotransmitters kan worden geremd of gestimuleerd.
Sommige stoffen zorgen ervoor dat neurotransmitters langer aanwezig blijven.
Sommige stoffen imiteren de neurotransmitter.
Slide 19 - Tekstslide
Aan de slag
Maken
opdrachten 4.3
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kunt beschrijven hoe impulsgeleiding plaatsvindt.
Je kunt beschrijven hoe impulsoverdracht plaatsvindt.