Wiederholung Kapitel 3 V4

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3,5

Wat is typisch voor een
sterk werkwoord in
tegenwoordige tijd?

Wat is een kenmerk van een sterk werkwoord in de verleden tijd?

Tegenwoordige tijd: GROEP 1 - Wat gebeurt met sterke ww met een -a in de stam en bij welke persoonsvorm in de tegenwoordige tijd?

Tegenwoordige tijd: GROEP 2 - Wat gebeurt met sterke ww met een korte -e in de stam en wat bij sterke ww met een lange -e in de stam normaal gezien?

Wat klopt er?
Er (verstehen) ____ das nicht.

1. verstiht
2. verstieht
3. versteht
4. versteeht

Wat klopt?
Du (treten) ____ nicht gerne zurück.

1. tretest
2. tretst
3. trittest
4. trittst

Wat klopt?
Ihr (sehen)_____ das nicht so gut.

1. seht
2. sieht
3. sehen
4. sehet

Wat klopt?
Er (schlaft) ______ immer ganz lange.

1. schlaft
2. schläft
3. schlaaft
4. schlieft

Welke uitgangen hebben sterke werkwoorden in het enkelvoud?

Wat is er speciaal aan de verleden tijd van sterke ww met een sisklank in de stam?

Wat is normaal gezien het grote verschil tussen de voltooide deelwoorden van zwakke en sterke ww?

Vervoeg correct in de juiste tijd:
Er (fahren- Präteritum)_____ gestern in die Stadt.

1. fährte
2. fuhr
3. fuhrte
4. fuhrtet

Vervoeg correct in de juiste tijd:
Du(sprechen- Präteritum)_____ nicht von deinem Unfall vorige Woche.

1. sprichst
2. sprichest
3. sprachest
4. sprachst

Vervoeg correct in de juiste tijd:
Ich (laufen- Präteritum)_____ Ski in meiner Freizeit

1. läufte
2. läuftete
3. lief
4. liefte

Vervoeg correct in de juiste tijd:
Die Situation___ mir nicht (gefallen- Perfekt)_____

1. habe gefallen
2. habe gefallt
3. hat gefallt
4. hat gefallen

Vervoeg correct in de juiste tijd:
___ (stattfinden- Perfekt)die Party gestern_____

1. hat statt gefunden
2. hat stattgefanden
3. habt statt gefunden
4. hat stattgefunden

Vul de juiste vervoeging en tijd in
Er (singen) ____ in den 80er Jahrenimmer mit diesem Band zusammen ____

1. habt gesangen
2. hat gesungen
3. hat gesingt
4. hat gesungt

Vul de juiste vervoeging en tijd in
Sie (laufen) ____ vor 2 Jahren einen Marathon ____

1. hat geliefen
2. hat gelaufen
3. hat geläufen
4. hat gelauft

Met welke naamvallen kunnen keuzevoorzetsels staan?

Stap 1 -Welke vragen moet je je in de eerste plaats stellen om te bepalen of de vz 3e of 4e naamval hebben?

Bepaal de juiste naamval, vertaal en verbuig:
Er stetzt sich (tussen) ________ (wij)

1. zwischen wir
2. zwischen uns
3. neben unseren
4. zwischen unserem

Bepaal de juiste naamval, vertaal en verbuig:
Ich habe das (op) ____ (de) ___Fernsehen gesehen

1. auf dem
2. auf den
3. in den
4. in dem

Bepaal de juiste naamval, vertaal en verbuig:
Wir standen (voor) ______ (de)__ Kirche

1. für die
2. vor der
3. vor die
4. für der

Wat als er geen sprake is van
rust/ tijdsbepaling of beweging?

Vertaal correct:
Ich habe immer auf __ (jij) gerechnet.

1. du
2. dich
3. dir
4. dein

Vertaal correct:
In _____ (sommige) Fällen geht es immer gut.

1. welche
2. welchen
3. manche
4. manchen

Vertaal correct:
Unter ___ (deze) Bedingung möchte ich nicht mehr mit dir arbeiten.

1. dies
2. diese
3. dieser
4. diesen

Wanneer gebruik je 'nach' zoal?

Vertaal het voorzetsel correct en verbuig in de juiste naamval:
Hier (in Nederland)__ gehe ich gerne (naar het restaurant)__

1. In die Niederlande- auf Restaurant
2. In den Niederlanden- aufs Restaurant
3. In den Niederlanden- ins Restaurant
4. In die Niederlande- im Restaurant

Vertaal het voorzetsel correct en verbuig in de juiste naamval:
Ich erfuhr durch einen Brief, dass er (naar)___ Berlin umgezogen war

1. in
2. nach
3. ins
4. zu

Vertaal het voorzetsel correct en verbuig in de juiste naamval:
Um (in)___ (de) ___ Kino zu kommen, musst du hier (naar) ___ links abbiegen

1. zu dem - nach
2. in dem - über
3. in das - in
4. in das - nach