De brug grammatica woordsoorten + H1 woordsoorten

Lezen
timer
15:00
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Lezen
timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • 15 minuten lezen
  • Wat hebben we de vorige les behandeld?
  • Wat weten we van woordsoorten?
  • Persoonlijk & bezittelijk voornaamwoord
  • Cambiumned oefenen

Slide 2 - Tekstslide

Wat hebben we gisteren behandeld?

Slide 3 - Woordweb

Wat weten jullie van woordsoorten?

Slide 4 - Woordweb

De woordsoorten die jullie vorig jaar hebben behandeld:
  • Lidwoord (bepaald en onbepaald)
  • zelfstandig naamwoord
  • bijvoeglijk naamwoord & stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
  • werkwoorden (hulpwerkwoord en zelfstandig werkwoord)
  • aanwijzend en vragend voornaamwoord
  • voorzetsel
  • bijwoord (tijd/plaats/ontkenning/

Slide 5 - Tekstslide

De nieuwe woordsoorten
Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Slide 6 - Tekstslide

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
  • Een persoonlijk voornaamwoord duidt een persoon, dier of ding aan
  • een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. het staat altijd voor een zelfstandig naamwoord waar het bij hoort

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Link

Persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord kun je vervangen door hij of hem

Zij verloren de wedstrijd --> Hij verloor de wedstrijd
Is dit volbloedpaard van jullie? --> Is dit volbloedpaard van hem?
Ik heb het op tafel gelegd --> Hij heeft hem op tafel gelegd

Slide 9 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord kun je vervangen door zijn

Dat is haar verrekijker --> Dat is zijn verrekijker
Wat is haar nieuwe huis mooi! --> Wat is zijn nieuwe huis mooi!

Slide 10 - Tekstslide

Overzicht in een tabel
Persoonlijke voornaamwoord
persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
onderwerp
geen onderwerp
Enkelvoud
1e persoon
2e persoon
3e persoon
ik
Jij, je, u
hij, zij, ze, het
mij, me
jou, je, u
hem, haar, ze, het
mijn
jouw, je, uw
zijn, haar, zijn
Meervoud
1e persoon
2e persoon
3e persoon
wij, we
jullie, u
zij, ze
ons
jullie, u
hun, hen, ze 
ons, onze
jullie, uw
hun

Slide 11 - Tekstslide

Huiswerk
Nu: de brug - grammatica woordsoorten opdracht 1 t/m 6

Klaar? Maken hoofdstuk 1 grammatica woordsoorten persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord



Slide 12 - Tekstslide