1 Grammatica 1.3 Enkelvoudige en samengestelde zinnen maken

1 Grammatica
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

1 Grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Paragrafen
1.3 Enkelvoudige en samengestelde zinnen

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Je leert enkelvoudige en samengestelde zinnen maken. 

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een enkelvoudige zin?
A
Een zin met meerdere persoonsvormen
B
Een zin met een vaste volgorde
C
Een zin met 1 persoonsvorm
D
Een zin die over enkels gaat

Slide 4 - Quizvraag

enkelvoudige zinnen maken
Enkelvoudige zinnen zijn zinnen met 1 onderwerp en 1 persoonsvorm
In deze zinnen staat nooit een verbindingswoord, zoals een voegwoord.
 Voorbeelden:
Max studeert doordeweeks.
Max werkt in het weekend als ober.
Het klimaat verandert

Slide 5 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld van een samengestelde zin?
A
Ik wil nog blijven, maar het mag niet van mijn moeder.
B
Ik wil graag naar huis toe lopen.
C
Wij gaan op de fiets naar school of ik rij met mijn moeder mee.
D
De school had door corona veel lesuitval.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een samengestelde zin?
A
een zin met 1 onderwerp
B
een zin met 1 persoonsvorm
C
een zin met 2 of meer persoonsvormen
D
een zin zonder onderwerp

Slide 7 - Quizvraag

samengestelde zinnen maken
Enkelvoudige zinnen bevatten 2 (of meer) persoonsvormen en 2 (of meer) onderwerpen, samengesteld met een voegwoord
Voorbeelden:
Max studeert doordeweeks en in het weekend werkt hij als ober.
Omdat het klimaat verandert, zijn de Nederlandse winters steeds zachter.

Slide 8 - Tekstslide

samengestelde zinnen maken
HOE?
Als je van 2 lossen zinnen 1 zin maakt, heb je een voegwoord nodig. De woordvolgorde is zo'n samengestelde zin hangt af van het voegwoord. 

Slide 9 - Tekstslide

samengestelde zinnen maken
Voegwoorden EN, MAAR en WANT: 
Bij deze voegwoorden staan de persoonsvormen en de onderwerpen altijd naast elkaar. 
- Gisteren was ik vrij, want de leraren hadden een studiedag. 
- Gisteren was ik vrij, maar de dag ervoor was ik niet vrij. 

Slide 10 - Tekstslide

samengestelde zinnen maken
Andere voegwoorden zoals OMDAT, ALS, TERWIJL....: 
Bij deze voegwoorden hoeven de persoonsvormen en de onderwerpen niet naast elkaar te staan. 
- Gisteren was ik vrij, omdat de leraren een studiedag hadden
- Gisteren was ik vrij, terwijl de anderen naar school moesten
- Voordat de les begint, drink ik eerst nog koffie. 

Slide 11 - Tekstslide

Wat is een enkelvoudige zin?
A
Janneke speelt goed piano.
B
het huiswerk heb ik niet gemaakt, het was te moeilijk.
C
Ik ben op de fiets, maar het regent.
D
Ik baal van school, want ik moet teveel doen.

Slide 12 - Quizvraag

Welke zin is een enkelvoudige zin?
A
Morgenavond zal Ajax van Feyenoord winnen!
B
Overmorgen zal Feyenoord van PSV winnen, want PSV mist Lozano.

Slide 13 - Quizvraag

Wat is juist?
Een enkelvoudige zin heeft
A
meerdere persoonsvormen
B
één persoonsvorm

Slide 14 - Quizvraag

Hieronder staan 3 voegwoorden.
Wat is GEEN voegwoord.
A
maar
B
want
C
en
D
denken

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een voegwoord?
A
de
B
omdat
C
mijn
D
boom

Slide 16 - Quizvraag

Wat is GEEN voegwoord:
A
terwijl
B
nadat
C
toen
D
fiets

Slide 17 - Quizvraag

Wat is GEEN voegwoord?
A
als
B
soms
C
want
D
voordat

Slide 18 - Quizvraag

Wat zijn GEEN voegwoorden?
A
om / kaas
B
want / toen
C
maar / en
D
maar / toen

Slide 19 - Quizvraag

Wat zijn voegwoorden?
A
tulp, school, hond
B
hij, het, wij
C
de, het, een
D
en, omdat, want

Slide 20 - Quizvraag

Wat zijn voegwoorden?
A
om / nu
B
terwijl / toen
C
maar / en
D
maar / opeens

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een voegwoord?
Een voegwoord ...
A
verbindt zinnen of woorden met elkaar.
B
verbindt een werkwoord aan een ander werkwoord.
C
zijn twee woorden die aan elkaar verbonden zijn.

Slide 22 - Quizvraag

Wat is GEEN voegwoord:
A
en
B
of
C
toen
D
plus

Slide 23 - Quizvraag

Wat is GEEN voegwoord?
A
als
B
indien
C
want
D
omdat

Slide 24 - Quizvraag

Het voegwoord OMDAT
is een voegwoord dat een .....
A
tijdsvolgorde
B
tegenstelling
C
oorzaak
D
opsomming

Slide 25 - Quizvraag

Bij alle voegwoorden plaats je een komma voor het voegwoord.
Behalve bij de voegwoorden ...
A
maar / want
B
en / of
C
of / omdat
D
want / omdat

Slide 26 - Quizvraag

Kun je verder?
Ik snap er nog steeds niks van.
Ik begin het te snappen, maar heb nog uitleg nodig.
Ik begrijp het nu. Ik kan aan de slag.
Ik begreep dit al en had deze les eigenlijk niet nodig.

Slide 27 - Poll

Deze les was nuttig voor mij.
JA
NEE
ALS HERHALING

Slide 28 - Poll