11.2 Leerdoelen behaald

11.2 Bevruchting
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

11.2 Bevruchting

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen behaald?!
Aan het einde van de les:
  
  • Kan je beschrijven hoe een zaadcel een eicel bevrucht;
  • Ken je de namen en werking van enkele voorbehoedsmiddelen (condoom, pil, anticonceptiepleister, hormoonstaafje, spiraaltje en sterilisatie);
  • Kun je op de correcte manier een condoom omdoen.

Slide 2 - Tekstslide

Eicellen zijn groter dan zaadcellen omdat:
A
Ze moeten kunnen zwemmen
B
Ze reservevoedsel bevatten
C
Er een baby in moet kunnen groeien.
D
Een eicel rond is en een zaadcel niet.

Slide 3 - Quizvraag

Welke van de onderstaande volgorde is juist?
A
Eisprong-Celdeling-Bevruchting-Innesteling
B
Innesteling-Eisprong-Celdeling-Bevruchting
C
Eisprong-Bevruchting-Celdeling-Innesteling
D
Bevruchting-Celdeling-Innesteling-Eisprong

Slide 4 - Quizvraag

Noem twee eisen waaraan een goed voorbehoedmiddel voldoet.

Slide 5 - Open vraag

Noem twee manieren die een zwangerschap voorkomen door ervoor te zorgen dat een eicel en zaadcel niet bij elkaar kunnen komen.

Slide 6 - Open vraag

Welk voorbehoedsmiddel zie je hier?
A
Hormoonstaafje
B
Prikpil
C
Spiraaltje
D
Sterilisatie

Slide 7 - Quizvraag

Een vrouw heeft zich laten steriliseren. Vinden bij deze vrouw nog menstruatie en ovulatie plaats?
A
Wel menstruatie en geen ovulatie
B
Alleen ovulatie en geen menstruatie
C
Zowel menstruatie als ovulatie
D
Zowel geen menstruatie als geen ovulatie

Slide 8 - Quizvraag

Welke voorbehoedsmiddelen zijn onbetrouwbaar?

Slide 9 - Open vraag

Drie voorbehoedsmiddelen zijn de pil, het condoom en het spiraaltje. Bij welke van deze voorbehoedsmiddelen berust de werking op het voorkomen van ovulatie?
A
Bij de pil
B
Bij de pil en condoom
C
Bij de pil en het spiraaltje
D
Bij alle drie.

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide