2018-1

2018-1 bespreken
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

2018-1 bespreken

Slide 1 - Tekstslide

1
De titel van tekst 1 luidt ‘Moderne ruilhandel’.
Citeer de twee opeenvolgende zinnen uit de alinea’s 1 tot en met 4 van tekst 1 waaruit het best blijkt wat deze ruilhandel inhoudt

Slide 2 - Tekstslide

1.
“Steeds meer mensen maken, net als Juul Martin, gebruik van onbenutte spullen of diensten die anderen ter beschikking stellen. Vaak betalen ze er een bescheiden bedrag voor, soms stellen ze er een wederdienst tegenover.” (regels 35-41)

moderne ruilhandel = deeleconomie: in alinea 3 staat daarvan de uitleg. 

Slide 3 - Tekstslide

2.
Tekst 1 kan na de inleiding worden onderverdeeld in vijf opeenvolgende delen die van de volgende kopjes kunnen worden voorzien:
Deel 1: Bloei van de deeleconomie
Deel 2: Reactie van de politiek op de deeleconomie
Deel 3: Nieuwe kansen voor de deeleconomie
Deel 4: De keerzijde van de deeleconomie
Deel 5: Geloof in de toekomst

2 Bij welke alinea begint deel 3?

Slide 4 - Tekstslide

2. 
Deel 1: Bloei van de deeleconomie: 'viert hoogtij' - alinea 3
Deel 2: Reactie van de politiek op de deeleconomie - GroenLinks Van Tongeren - alinea 4
Deel 3: Nieuwe kansen voor de deeleconomie - alinea 6

want: alinea 5 gaat nog steeds over Van Tongeren én aan het eind staat: 'dit gaat flink groeien' en de inhoud gaat over verschillende initiatieven en dat mensen graag willen delen.

Slide 5 - Tekstslide

3. 

3 Bij welke alinea begint deel 4?
Deel 4: De keerzijde van de deeleconomie - alinea 9

want: eerste zin 'niet iedereen is echter enthousiast' én t/m 8 ging nog steeds over de kansen

Deel 5: Geloof in de toekomst - alinea 11

want: in de eerste zin staat 'toekomst' en positieve klank

Slide 6 - Tekstslide

4. 
Wat wil het Tweede Kamerlid Van Tongeren met het voorbeeld van
Peerby duidelijk maken

D, want in de alinea's ervoor wordt er geschreven over negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid en de verkoop van spullen die inzakt. 

A niet want voorbeelden bij Peerby juist voorwerpen lenen, B niet omdat ze niet spreekt over het volgen, C niet omdat ze niet spreekt over een verband met snelheid en negatieve gevolgen voor de economie

Slide 7 - Tekstslide

5. 
In tekst 1 komen positieve kanten van de deeleconomie aan bod.
Deze kunnen in onderstaand schema worden samengevat.

Liesbeth van Tongeren alinea 4 en 5
deelnemers aan het onderzoek in Amsterdam alinea 6

Slide 8 - Tekstslide

5. 
1 We kunnen efficiënter omgaan met goederen.
2 Het past in het ideaal van de  participatiemaatschappij (die de overheid
 voorstaat). 
3 Het levert financieel voordeel op.
4 Het is duurzaam.
5 Het contact met andere mensen is leuk

1 + 2 eind alinea 4. In het begin noemt ze dat het de toekomst heeft, ze eindigt met 2 voordelen

3 t/m 5: alinea 6: 'Voor zijn onderzoek ... Amsterdam. ... Hun motieven liepen uiteen' dan een opsomming van de voordelen die deze inwoners zien.

Slide 9 - Tekstslide

6. 
“‘Want als het echt groot wordt’, (…) ‘kan dat negatieve gevolgen hebben voor de werkgelegenheid.” (regels 84-88)
Uit tekst 1 blijkt dat Van de Glind het niet eens is met deze redenering.
6 Citeer een zin uit alinea 8 die uitlegt waarom de gevolgen voor de werkgelegenheid volgens Van de Glind mee zullen vallen

Slide 10 - Tekstslide

6. 
“Er zijn dan minder banen, maar de drempel tot ondernemerschap is verlaagd.” (regels 170-172)

Ook goed: “Het geld dat mensen niet uitgeven aan auto’s of boormachines geven ze aan andere dingen uit.” (regels 164-167)

Omdat: het past binnen de redenering: De gevolgen voor de economie zullen meevallen want....

Slide 11 - Tekstslide

7. 
In alinea 8 betoogt Van de Glind dat we door de komst van de
deeleconomie geen economische krimp hoeven te verwachten.

7 Welk argumentatieschema gebruikt Van de Glind vooral om dit standpunt
te onderbouwen?

c, want het wordt vergeleken met de stoommachine.
a niet, want geen expert genoemd, b niet want de argumenten zijn niet de oorzaak, D niet want de voor- en nadelen leiden niet tot het standpunt

Slide 12 - Tekstslide

8. 
8 Noteer vier verschillende belangrijke bezwaren tegen de deeleconomie uit
tekst 1 van de critici van die deeleconomie.
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen

Deze zijn te vinden vanaf alinea 9, waar er genoemd wordt dat niet iedereen staat te springen

Slide 13 - Tekstslide

8. 
− Deugden als vriendelijkheid en gastvrijheid zijn volledig
geëconomiseerd. / Het is een (ongewenste) extreme vorm van
kapitalisme. 

want Byung Chul Han in alinea 9 (beginzin of eindzin)


Slide 14 - Tekstslide

8.
− Deeleconomie is een containerbegrip geworden waaronder ook initiatieven vallen die niets met delen te maken hebben. / Sommige initiatieven hebben niets met delen te maken. 
want: Koen Frenken in alinea 10

− Mensen krijgen (zo) steeds minder privacy. / Bedrijven beschikken over
steeds meer informatie van mensen. 
want: Koen Frenken eind alinea 11 (dat is het nadeel)

Slide 15 - Tekstslide

8. 
− Er ontstaat een risico op monopolievorming.
want: alinea 12 (dus: monopolievorming)

− Het systeem van reviews is onwenselijk. / Het systeem van reviews is
beperkt en kan oneerlijk zijn.
want: alinea 13 (een andere zorg, redenering zelf samenvatten)

− Er verdwijnt werkgelegenheid. want Van Tongeren in alinea 5 (negatieve gevolgen)

Slide 16 - Tekstslide

9. 
Vat Martins redenering uit alinea 14 samen door onderstaand schema aan te vullen.

standpunt, want dat is de mening van Martins in alinea 14
De deeleconomie biedt veel mogelijkheden. / Deelinitiatieven
gaan behoren tot de standaardkeuzemogelijkheden.

Slide 17 - Tekstslide

9. 
(Het kan ons behoud zijn als het gaat om grondstoffen en energie.) want 
Het is een oplossing voor problemen in de opkomende
economieën waarin de behoefte aan spullen groeit. want
Tweeënhalf miljard Aziaten kunnen niet allemaal een auto bezitten.
en Het biedt een oplossing voor de toenemende eenzaamheid. want 
Door de deeleconomie krijgen we weer verbinding met onze buren.

let op het signaalwoord: En geeft aan dat argument 2 begint. en Door dat die eronder moet.

Slide 18 - Tekstslide

10. 
10 Wat is het belangrijkste doel van tekst 1? 

C, want er worden voor- en nadelen genoemd
A niet omdat dat maar een stukje is (je noemt dan nadelen niet)
B niet idem
D niet andersom: de voordelen zouden dan niet genoemd worden

Slide 19 - Tekstslide