Code deel 1 h4 Taak 3

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolBasisschoolPraktijkonderwijsVoortgezet speciaal onderwijsSpeciaal OnderwijsISKBeroepsopleiding

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 3 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Spreken Stel vragen en beantwoord 
Gebruik de rangtelwoorden!
Werk met z'n tweeën .Wissel van rol!
1)Welke dag van de week is maandag?
2)Welke dag van de week is zondag?
3)Welke maand van het jaar is  juli?
4)Welke maand van het jaar is maart?
5)Het hoeveelste kind ben je in je gezin?
6)De hoeveelste les is dit?
7)welke letter van het alfabet is de z?

Slide 2 - Tekstslide

Fijn weekend of fijne weekend?
Fijn avond of fijne avond?

Slide 3 - Tekstslide

Klare taal, les 18

welk - welke
elk - elke
ieder - iedere


Slide 4 - Tekstslide

meervoud +en 
de docent - twee docenten
de cursist - twee cursisten
de stoel - twee stoelen
het woord- twee woorden 
de punt - twee punten
de zin- twee zinnen 
de klas- twee klassen 

Slide 5 - Tekstslide

meervoud +'s
Na a, i, o, u, y is het meervoud +'s 
de opa - twee opa's
de taxi- twee taxi's
de auto- twee auto's
de paraplu- twee paraplu's
de baby- twee baby's

Slide 6 - Tekstslide

Maak een zin met het bijvoeglijk naamwoord
De/het...............+ mens/dier/ding

Slide 7 - Tekstslide

Grammatica
Het boek is dik. 
Wat een dik boek. 
Het dikke boek.

De fiets is mooi. 
Wat een mooie fiets. 
De mooie fiets.

Slide 8 - Tekstslide


A
de familie
B
het gezin
C
het dorp
D
het raam

Slide 9 - Quizvraag


A
het gezin
B
de verdieping
C
de zolder
D
de familie

Slide 10 - Quizvraag


A
de kamer
B
de werkkamer
C
de zolder
D
de slaapkamer

Slide 11 - Quizvraag


A
de keuken
B
de kast
C
de tuin
D
de stad

Slide 12 - Quizvraag

hoe zeg je'' to rent'' in het Nederlands?
A
bedoelen
B
verhuren
C
betalen
D
huren

Slide 13 - Quizvraag

hoe zeg je ''to move'' in het Nederlands?
A
huren
B
spijten
C
verhuizen
D
reageren

Slide 14 - Quizvraag

hoe zeg je '' the garden''in het Nederlands ?
A
de taak
B
de tuin
C
de taal
D
de toon

Slide 15 - Quizvraag

Wat betekent''delen''?
A
to pay
B
to be sorry
C
to react
D
to share

Slide 16 - Quizvraag

wat betekent'' leeftijd''?
A
bright
B
high
C
perhaps
D
age

Slide 17 - Quizvraag


A
het flatgebouw
B
de villa
C
het appartement
D
het rijtjeshuis

Slide 18 - Quizvraag