In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Lesprogramma
Lesdoelen
Uitleg eerste deel 6.2 - De consumentenprijs
Samenvatten
Maken huiswerk
Slide 1 - Tekstslide
6.2 Het gaat om de winst
Ik kan uitleggen wat de brutowinstopslag is.
Ik kan met behulp van de inkoopprijs en de brutowinstopslag de verkoopprijs berekenen.
Ik kan met behulp van de btw, de consumentenprijs uitrekenen.
Begrippen: inkoopprijs, brutowinstopslag, verkoopprijs , btw en de consumentenprijs
Slide 2 - Tekstslide
Hoe maakt een bedrijf winst?
Slide 3 - Woordweb
Vaak wordt de brutowinstopslag als percentage gegeven.
Voorbeeld
Een winkelier koopt gummetjes in voor €0,20 per stuk.
Zijn brutowinstopslag is 40% van de inkoopprijs.
Bereken zijn verkoopprijs.
Slide 4 - Tekstslide
Kassabon
Ontleden
Wie heeft er wel eens uitvoerig naar een kassabon gekeken?
Wat is btw?
Hoeveel btw tarieven zijn er?
Hoe werkt btw?
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Video
00:17
Waar staan de letters BTW voor?
A
Bruto toegevoegde waarde
B
Belasting over de toegevoegde waarde
C
Basis toegevoegde waarde
D
Belasting over de toegenomen waarde
Slide 7 - Quizvraag
00:53
Hoe hoog is het algemene btw tarief?
A
0%
B
6%
C
9%
D
21%
Slide 8 - Quizvraag
01:21
Er zat een fout in dit filmpje. Weet jij welke?
Slide 9 - Open vraag
De kassabon ontleedt
Verkoopprijs
De verkoopprijs is de prijs exclusief BTW
verkoopprijs
inkoopprijs + brutowinstmarge
De verkoopprijs mag de winkelier dus volledig houden.
Wat de winkel betaald om het in te kopen
Wat de winkel als winst wil maken.
Slide 10 - Tekstslide
De kassabon ontleedt
Verkoopprijs
De brutowinstmarge wordt in opdrachten vaak weergegeven als percentage van de inkoopprijs.
Voorbeeld
Een winkelier koopt tshirts in voor € 20 euro per stuk. Hij hanteert een brutowinstmarge van 30%. Wat is zijn verkoopprijs?
Slide 11 - Tekstslide
De kassabon ontleedt
BTW
Bij elke aankoop die een consument doet, moet hij belasting betalen. Dit noemen we de BTW.
levensmiddelen: 9%
luxegoederen: 21%
De BTW is voor de Belastingdienst!
Winkel ontvangt de BTW van consument.
Winkel stort BTW door naar Belastingdienst. (indirecte belasting)
Slide 12 - Tekstslide
De kassabon ontleedt
Consumentenprjs
De consumentenprijs is de prijs die een consument (wij) betaalt in de winkel.
De consumentenprijs bestaat uit 2 delen:
verkoopprijs
9 of 21% BTW
De consumentenprijs is dus inclusief btw.
Slide 13 - Tekstslide
De kassabon ontleedt
Consumentenprjs
Voorbeeld
De verkoopprijs van het t-shirt was € 36
Bereken de consumentenprijs!
Stap 1: Gaat het om 9 of 21 procent?
Stap 2: 36 : 100 x 121 =€ 43,56
Slide 14 - Tekstslide
De formules van vandaag
Verkoopprijs: inkoopprijs + brutowinstmarge
Consumentenprijs: verkoopprijs + btw
Slide 15 - Tekstslide
Antwoord op de vraag: hoe maakt een bedrijf winst?
inkoopprijs € 0,80
verkoopprijs
€ 1,20
brutowinstopslag
+ € 0,40
Slide 16 - Tekstslide
Wat hebben we geleerd?
Samenvatten!
Slide 17 - Tekstslide
De inkoopprijs is?
A
Wat een consument betaalt aan de winkel
B
Wat een winkel betaalt om de spullen in te kopen
C
wat de winkel betaalt aan de belastingdienst
Slide 18 - Quizvraag
Wat is de brutowinstopslag?
A
De inkoopprijs.
B
Het verlies.
C
Het bedrag dat de winkelier bij de inkoopprijs optelt.
D
Het hele bedrag dat de klant moet betalen voor het product.
Slide 19 - Quizvraag
De verkoopprijs is...
A
de prijs exclusief btw
B
de prijs inclusief btw
Slide 20 - Quizvraag
We willen t-shirts verkopen, deze kopen we in voor 4 euro. We gebruiken een brutowinstmarge van 50%.
Wat is de verkoopprijs?
Slide 21 - Open vraag
Zet de blokjes in de juiste volgorde zodat de consumentenprijs ontstaat.
Inkoopprijs
blikje cola € 0,55
9%
BTW
Brutowinstopslag
35%
verkoopprijs
€0,74
Consumentenprijs
€0,81
Slide 22 - Sleepvraag
Aan de slag met het huiswerk
Blz. 164
Opdracht 3, 6 en 8.
Samenwerken met je buur is toegestaan.
Op normale volume.
timer
10:00
Slide 23 - Tekstslide
De verkoopprijs is...
A
de prijs exclusief btw
B
de prijs inclusief btw
Slide 24 - Quizvraag
De inkoopprijs is?
A
Wat een consument betaalt
B
Wat een bedrijf betaalt
Slide 25 - Quizvraag
Winkelier hebt van de maand maart een omzet van € 15.000. Zij had de T-shirt ingekocht voor totaal € 5.000. De bedrijfskosten zijn €4.500. Bereken de brutowinst
Slide 26 - Open vraag
bedrijfskosten?
Slide 27 - Woordweb
Winkelier hebt van de maand maart een omzet van € 15.000. Zij had de T-shirt ingekocht voor totaal € 5.000. De bedrijfskosten zijn €4.500. Bereken de nettoresultaat.