2v grammatica chapitre 1

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

welke hulpwerkwoord gebruik je het meeste bij de passé composé?
A
être
B
avoir
C
faire
D
aller

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

timer
1:00
Noem een werkwoord dat in de passé composé être heeft als hulpwerkwoord

Slide 9 - Woordweb

(passé composé, envoyer) Ils ...
timer
1:00
A
ont envoyé
B
envoient
C
envoyais
D
envoyait

Slide 10 - Quizvraag

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
timer
1:00
A
gagner
B
faire
C
aller
D
avoir

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Je rencontre un Français.
A
passé composé
B
présent
C
futur proche

Slide 15 - Quizvraag

J'ai rencontré un Français.
A
passé composé
B
présent
C
futur proche

Slide 16 - Quizvraag

Je vais rencontrer un Français.
A
passé composé
B
présent
C
futur proche

Slide 17 - Quizvraag

passé composé
Futur proche
présent
Ils ont regardé
ils vont chercher
je suis venu
tu cherches
je vais partir
Nous rentrons

Slide 18 - Sleepvraag

(futur proche) Nous ... à Lille
A
allons habiter
B
habitons
C
avons habité
D
habiterons

Slide 19 - Quizvraag

(futur proche, avoir) nous ...
A
irons
B
allons avoir
C
avons aller
D
aurons

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Klik op de icoontjes met geluidsfragmenten voor uitleg

Intro les vrijdag 9 oktober

Slide 22 - Tekstslide

sleep de werkwoorden naar de juiste tijd.
passé composé
Futur proche
présent
Ils ont regardé
ils vont chercher
je suis venu
tu cherches
je vais partir
Nous rentrons

Slide 23 - Sleepvraag

Slide 24 - Tekstslide

timer
1:00
Weet je welke voorzetsels je in het Frans voor landennamen kunt gebruiken?

Slide 25 - Woordweb

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Weet je nu welke voorzetsels je bij landen en steden moet gebruiken?
timer
1:00
A
Bij steden weet ik het, bij landen niet.
B
Bij landen weet ik het, bij steden nog niet.
C
Ja! Ik snap het !
D
Ik snap het allebei nog niet!

Slide 29 - Quizvraag

Voor steden- of dorpennamen gebruik ik het voorzetsels À. Is dit..
timer
0:45
A
vrai
B
faux

Slide 30 - Quizvraag

timer
1:00
à
en
au
aux
Japon
Allemangne
Pays-Bas
Belqique
Barcelona
Maroc
Portugal
États-Unis
Moscou

Slide 31 - Sleepvraag

Lesevaluatie: noteer een tip en top voor deze les (en/of voor mij).

Slide 32 - Open vraag

Huiswerk
BRIQUES (af)maken
Parler, opdracht 9 in groepjes 

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide