1. Staat er een voorzetsel in de zin?- aus, außer, bei, mit, nach, seit, von, zu = 3e naamval
- bis, durch, für, gegen, ohne, um = 4e naamval
2. Zinnen ontleden:
- onderwerp = 1e naamval
- lijdend voorwerp = 4e naamval
- meewerkend voorwerp = 3e naamval
3. Hoort het lidwoord bij de der- of de ein-groep?
dies-, jed-, jen-, solch-, manch-, welch-, all-, beid- = der-groep
ein-, kein-, mein-, dein-, sein-, unser-, euer-, ihr-, Ihr- = ein-groep