*Deel 4 Herhaling Grammatica zinsdelen, vwo2

Welkom 2vf
Grammatica zinsdelen - herhaling vwo 1
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Welkom 2vf
Grammatica zinsdelen - herhaling vwo 1

Slide 1 - Tekstslide

Na vandaag:

  • Weet je wat een bijwoordelijke bepaling is 

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Korte herhaling wg en nw 
  • Bespreken huiswerk 
  • Bijwoordelijke bepaling 
  • Aan de slag 

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde (wg) bestaat uit alle werkwoorden van de zin.
Het wg zegt wat het onderwerp doet.
Het wg bestaat uit de pv + de andere werkwoorden in de zin, als die er zijn.

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Voorbeeldzinnen:
- Gijs / wil / voor zijn verjaardag / al zijn vrienden / uitnodigen.
ow= Gijs  wg= wil uitnodigen
- Voor zijn verjaardag / nodigt / Gijs / al zijn vrienden / uit
ow= Gijs  wg= nodigt uit (want het hele werkwoord is uitnodigen)

Let op: als de woordjes te of aan het vóór een werkwoord staan, horen te en aan het bij het wg. 
- Mijn jonge broertjes / zitten / naar een film / te kijken.
ow= mijn jonge broertjes  wg= zitten te kijken
- Op het grasveld / zijn / mijn klasgenoten / aan het voetballen.
ow= mijn klasgenoten  wg= zijn aan het voetballen. 

Slide 5 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
  • Bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel
  • Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin. Een van deze werkwoorden is een vorm van een koppelwerkwoord.

Slide 6 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
  • Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit 2 delen:
  • Het ww. deel:  kww (+ hww)
  • Het nw. deel: de eigenschap van het onderwerp (het ond IS/WORDT iets)

  • De president van de VS is erg oud.
  • Werkwoordelijk deel: is
  • Naamwoordelijke deel: erg oud
  • Naamwoordelijk gezegde: is erg oud



Slide 7 - Tekstslide

Mijn vriend wordt leraar.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 8 - Quizvraag

Hij gaat naar huis.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quizvraag

De baby wordt groot.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quizvraag

Welk gezegde?
Zijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 11 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Saskia blijft iedere dag naar school rennen.
De politie vangt de boef.
In 1929 werd Jopie de eerste Miss Holland.
Sturen jullie de uitnodigingen voor het feest op tijd weg?
Lieke Martens is de beste voetbalster ter wereld geworden.
Jan is een lieve jongen

Slide 12 - Sleepvraag

Bespreken huiswerk

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 4 - A
a Vanavond / zal / de directeur / de geslaagden / hun diploma’s / uitreiken.
pv = zal
ow = de directeur
wg = zal uitreiken
Vraag: Wat zal de directeur uitreiken?
lv = hun diploma’s
Vraag: Aan wie zal de directeur hun diploma’s uitreiken?
mv = de geslaagden

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 4 - B
Zal / dat schilderij van Mondriaan / door de gemeente Den Haag / worden (/) verkocht?
pv = Zal
ow = dat schilderij van Mondriaan
wg = Zal worden verkocht
Vraag: Wat dat schilderij van Mondriaan worden verkocht?
lv = --
Vraag: Aan wie zal dat schilderij van Mondriaan worden verkocht?
mv = --

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 4 - C
c In de kantine / zal / de sponsor / alle scheidsrechters / trakteren / op koffie met gebak.
pv = zal
ow = de sponsor
wg = zal trakteren
Vraag: Wie zal de sponsor trakteren?
lv = alle scheidsrechters
Vraag: Aan wie zal de sponsor alle scheidsrechters trakteren?
mv = --

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht 4 - D
d Op de A28 / staan / twee motoragenten / bekeuringen / uit te delen / aan snelheidsduivels.
pv = staan
ow = twee motoragenten
wg = staan uit te delen
Vraag: Wat staan twee motoragenten uit te delen?
lv = bekeuringen
Vraag: Aan wie staan twee motoragenten bekeuringen uit te delen?
mv = aan snelheidsduivels

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht 4 - E
Kunnen / deze Indische olifanten / zonder moeite / die zware boomstammen / verplaatsen?
pv = Kunnen
ow = deze Indische olifanten
wg = Kunnen verplaatsen
Vraag: Wat kunnen deze Indische olifanten verplaatsen?
lv = die zware boomstammen
Vraag: Aan wie kunnen deze Indische olifanten die zware boomstammen verplaatsen?
mv = --

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht 4 - F
Kan / Marianne / mij / vanmiddag / een kilo appels / meebrengen / van de markt?
pv = Kan
ow = Marianne
wg = Kan meebrengen
Vraag: Wat kan Marianne meebrengen?
lv = een kilo appels
Vraag: Voor wie kan Marianne een kilo appels meebrengen?
mv = mij

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht 5 
1 Na drie uur in het zwembad / waren / de leerlingen van klas 1C / bekaf.
ow = de leerlingen van klas 1C
ng = waren [bekaf]
2 In Nederland / zullen / de liedjes van André Hazes / altijd / bekend / blijven.
ow = / de liedjes van André Hazes
ng = zullen [bekend] blijven
3 Later / wordt / Heleen van Velsen / vermoedelijk / een beroemde danseres.
ow = Heleen van Velsen
ng = wordt [een beroemde danseres]

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 5 
4 De toets van muziek / bleek / behoorlijk lastig / te zijn.
ow = De toets van muziek
ng = bleek [behoorlijk lastig] te zijn
5 Zou / meneer Van Houten / volgend jaar / de beste docent Frans / blijven?
ow = meneer Van Houten
ng = Zou [de beste docent Frans] blijven
6 Meestal / zijn / de films van Steven Spielberg / erg spannend.
ow = de films van Steven Spielberg
ng = zijn [erg spannend]

Slide 21 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
Geeft antwoord op vragen als: Hoe? Hoelang? Hoe ver? Waar? Waardoor? Waarom? Waarover? Wanneer? Waarheen? 

VB: Mijn vader gaat elke dag met de auto naar zijn werk. (Wanneer? Hoe? Waarheen?)


Slide 22 - Tekstslide

Juist of onjuist?

Een zin kan meerdere bijwoordelijke bepalingen bevatten.
A
juist
B
onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Op welke vraag geeft het bijwoordelijke bepaling geen antwoord?



A
Aan wie?
B
Hoe?
C
Waarom?
D
Wanneer?

Slide 24 - Quizvraag

Op welke vraag geeft een bijwoordelijke bepaling geen antwoord?
A
Waar?
B
Waarom?
C
Wanneer?
D
Wat?

Slide 25 - Quizvraag


Bevat deze zin een bijwoordelijke bepaling?
De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen.
A
Nee, de zin bevat geen bijwoordelijke bepaling.
B
Ja, de zin bevat één bijwoordelijke bepaling.
C
Ja, de zin bevat twee bijwoordelijke bepalingen.

Slide 26 - Quizvraag

Zoek de bijwoordelijke bepaling...

In het Atrium en de kantine mag je sinds een paar weken niet zitten.

A
In het Atrium
B
In het Atrium en de kantine, sinds een paar weken, niet
C
In het Atrium, niet
D
In het Atrium, sinds een paar weken, niet

Slide 27 - Quizvraag

Noteer de bijwoordelijke bepaling(en) (bwb).

Waarom loopt die stoet straks door de stad?

Slide 28 - Open vraag

Noteer de bijwoordelijke bepaling(en) (bwb).

Waarover gaat die film morgenavond in de stadsschouwburg?

Slide 29 - Open vraag

Noteer de bijwoordelijke bepaling(en) (bwb).

Waarom gaf het Ministerie alle reizigers naar Bangkok vanochtend een negatief reisadvies?

Slide 30 - Open vraag

Aan de slag
Maak opdracht 6 van De Brug Grammatica Zinsdelen (blz 248)

Slide 31 - Tekstslide

Opdracht 6

Slide 32 - Tekstslide

1 Door de tegenvallende prestaties / keek / de coach / gisteravond / behoorlijk somber.
ow = de coach
wg = keek
bwb = Door de tegenvallende prestaties
bwb = gisteravond
bwb = behoorlijk somber

2 Waarschijnlijk / is / de schade aan woonhuizen / na de najaarsstorm / zeer ernstig.
ow = de schade aan woonhuizen
ng = is [zeer ernstig]
bwb = Waarschijnlijk
bwb = na de najaarsstorm

Slide 33 - Tekstslide

3 De keepster van V&L / werd / vanmiddag / met een blessure/ afgevoerd / naar het ziekenhuis.
ow = De keepster van V&L
wg = werd afgevoerd
bwb = vanmiddag
bwb = met een blessure
bwb = naar het ziekenhuis

4 Wanneer / biedt / de tennisvereniging / haar vrijwilligers / de jaarlijkse feestavond / aan / in de kantine?
ow = de tennisvereniging
wg = biedt aan
lv = de jaarlijkse feestavond
mv = haar vrijwilligers
bwb = Wanneer
bwb = in de kantine

Slide 34 - Tekstslide

5 Waarom / hebben / je vrienden / ons / die nare roddels over Bertold / op de mouw gespeld?
ow = je vrienden
wg = hebben op de mouw gespeld
lv = die nare roddels over Bertold
mv = ons
bwb = Waarom

6 Volgens mij / is / die trui van Eline / jou / veel te wijd.
ow = die trui van Eline
ng = is [veel te wijd]
mv = jou
bwb = Volgens mij

Slide 35 - Tekstslide