2 kader 2.8 Spelling

2K 2.8 Spelling
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

2K 2.8 Spelling

Slide 1 - Tekstslide

IN DEZE PARAGRAAF LEER JE: 
  • hoe je de verleden tijd van een werkwoord goed spelt;
  • hoe je het meervoud schrijft van woorden op -ie en -ee;
  • tien dicteewoorden.

Slide 2 - Tekstslide


Weet je het nog?
Wat is een zwak werkwoord?


A
een werkwoord dat niet van klank verandert in de verleden tijd
B
een werkwoord dat wel van klank verandert in de verleden tijd
C
een werkwoord dat wel van klank verandert in de tegenwoordige tijd
D
een werkwoord dat niet van klank verandert in de tegenwoordige tijd

Slide 3 - Quizvraag


Is zoeken een sterk of zwak werkwoord?
A
sterk
B
zwak

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Video

Vul de juiste vorm van het zwakke werkwoord in.

Trudy (werken) aan een van haar schoolopdrachten. 
A
werkte
B
werkde

Slide 6 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van het zwakke werkwoord in.

De storm (verwoesten) ons tuinhuisje.
A
verwoesde
B
verwoeste

Slide 7 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van het zwakke werkwoord in.

Toen zij (praten), sliep ik.
A
praten
B
praatten

Slide 8 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van het zwakke werkwoord in.

Ik (kletteren) van mijn fiets!
A
kletterde
B
kletterte

Slide 9 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van het sterke werkwoord in.

Meriam (vragen) mij om een pen.
A
vraagde
B
vroeg

Slide 10 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van het sterke werkwoord in.

Er (vallen) een stilte na die opmerking.
A
viel
B
valde

Slide 11 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van het sterke werkwoord in.

Jouri (verkopen) zijn oude scooter.
A
verkoopte
B
verkocht

Slide 12 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van het sterke werkwoord in.

De arts (verbinden) de gewonde hardloper.
A
verbinde
B
verbindde
C
verband
D
verbond

Slide 13 - Quizvraag

Noteer de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd.

Hij ... (durven) vorige week niet alleen over straat.

Slide 14 - Open vraag

Noteer de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd.

De meisjes ... (blozen) net bij het compliment.

Slide 15 - Open vraag

Noteer de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd.

Het nieuws ... (verspreiden) zich snel.

Slide 16 - Open vraag

Noteer de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd.

Het antwoord ... (raden) hij niet.

Slide 17 - Open vraag

Noteer de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd.

De leerlingen ... (haasten) zich snel naar de les.

Slide 18 - Open vraag

Noteer de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd.

Mijn moeder ... (stoten) zich gisteren aan het kastje.

Slide 19 - Open vraag

p.160 in je boek

Slide 20 - Tekstslide

Meervouden op -ie
Woorden die eindigen op -ie krijgen soms een -s (directies, kanaries), maar in andere gevallen -n (bacteriën) of -en (melodieën). Voor meervouden op -n of -en is de regel:

Klemtoon op -ie > meervoud met -iën
  • Industrie > industrieën
Klemtoon niet op -ie > meervoud met -n; trema op de e die er al staat
  • Olie > oliën 

Slide 21 - Tekstslide

Dus ...
 ligt de klemtoon wel op de laatste lettergreep dan krijg je  wel een extra e
Voorbeeld: Melodie --> melodieën

Ligt de klemtoon niet op de laatste lettergreep krijg je niet de extra e. 
Voorbeeld: Bacterie --> bacteriën 

Slide 22 - Tekstslide

Woorden op -ee
Woorden op -ee krijgen altijd een extra e en dan krijgt de laatste e een trema.
Voorbeeld: twee --> tweeën
                fee--> feeën

Slide 23 - Tekstslide


Wat is het meervoud van drie?
A
drieën
B
drieeën

Slide 24 - Quizvraag


Wat is het meervoud van amfibie?
A
amfibiën
B
amfibieën

Slide 25 - Quizvraag


Wat is het meervoud van olie?
A
oliën
B
olieën

Slide 26 - Quizvraag


Wat is het meervoud van melodie?
A
melodieën
B
melodiën

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het meervoud van porie?
A
poriën
B
porieën

Slide 28 - Quizvraag

Maak meervouden van de volgende woorden: bobslee, parodie, knie, porie en orchidee.

Slide 29 - Open vraag

Slide 30 - Tekstslide


Welk woord is correct geschreven?
A
het foto'tje
B
het fotootje

Slide 31 - Quizvraag


Welk woord is correct geschreven?
A
het bladje
B
het blatje
C
het blaadje
D
het blaatje

Slide 32 - Quizvraag


Welk woord is correct geschreven?
A
het menu'tje
B
het menuutje

Slide 33 - Quizvraag


Welk woord is correct geschreven?
A
het auto'tje
B
het autootje

Slide 34 - Quizvraag


Welk woord is correct geschreven?
A
het glaasje
B
het glasje

Slide 35 - Quizvraag


Welk woord is correct geschreven?
A
het zoutvaadje
B
het zoutvaatje

Slide 36 - Quizvraag