RB1 A0A2 27 september

• NT2
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 6

Wat gaan we vandaag doen?

- de woorden van thema 7, taak 1 en 2 oefenen.

- de werkwoorden MOGEN en KUNNEN

- perfectum tijd herhalen

- Spreekoefening `Iemand mee uitvragen naar de bioscoop´

Woorden oefenen 

van Hoofdstuk 7, taak 1

Het Sinterklaasfeest is een bekende Nederlandse .........................

1. gezellig
2. traditie
3. voorstel
4. rondje

Ik heb een ..................... Laten we naar de film gaan!

1. voorstel
2. gezellig
3. kroeg
4. dorst

De kat is ...................... Ze heeft pijn aan haar pootje.

1. want
2. honger
3. zielig
4. plan

Een bitterbal is een populair .........................

1. honger hebben
2. kroeg
3. de honger
4. borrelhapje

Wil je mij straks ........................? Ik wacht op jouw telefoontje.

1. daarna
2. terugbellen
3. bekend
4. het plan

................. gaan we wat eten, en dan gaan we naar de film.

1. Daarna
2. Want
3. De bioscoop
4. Eerst

"Mamacita" is een ..................... liedje. Het is vaak op de radio

1. bekend
2. plan
3. zielig
4. want

Diana gaat niet naar de les ................... ze is ziek.

1. eerst
2. want
3. straks
4. zielig

Kunnen

ik kan (fietsen)

jij kan (fietsen)

u kan/kunt (fietsen)

Hij/zij/het kan (fietsen)

Wij kunnen (fietsen)

Jullie kunnen (fietsen)

Zij kunnen (fietsen)

Mogen

ik mag (lunchen)

jij mag (lunchen)

u mag (lunchen)

Hij/zij/het mag (lunchen)

Wij mogen (lunchen)

Jullie mogen (lunchen)

Zij mogen (lunchen)

Willen

ik wil (wandelen)

jij wil/wilt (wandelen)

u wil/wilt (wandelen)

Hij/zij/het  wil (wandelen)

Wij willen (wandelen)

Jullie willen (wandelen)

Zij willen (wandelen)

................... jij naar het feest van je moeder?

1. Mogen
2. Mag
3. Mog
4. Magt

Wij ....................... een broodje met zalm.

1. wilt
2. wollen
3. willen
4. wil

Ik ga op 3 oktober naar Leiden. ....................... jullie mee?

1. willen
2. wilt
3. wil
4. wilen

Nee sorry! Dan ....................... ik niet met je mee naar Leiden

1. kun
2. kan
3. kunnen
4. kannen

Hebben we al pauze? Ja, we .................... lunchen.

1. magen
2. moggen
3. mag
4. mogen

Wat ..................... Dion voor zijn verjaardag hebben?

1. wilt
2. willen
3. wil
4. will

Mijn opa ........................ niet meer zo goed lopen.

1. kan
2. kun
3. kunnen
4. kant

De kinderen ..................... een ijsje eten van hun vader.

1. magen
2. mogen
3. maggen
4. mag

.................... u hier zitten? Ik kan wel staan.

1. Willen
2. Mogen
3. Wilt
4. Kant

Oefenen perfectum

Mijn vriendin heeft haar nieuwe schoenen .................... (ruilen)

We hebben lang op jou ..................! (wachten)

Hoe laat is de les ....................? (beginnen)

Wat is jouw dochter groot ....................! (worden)

Olga heeft aan de universiteit van Utrecht ................ (studeren)

Pauline en Erik hebben hun verjaardagen samen .................... (vieren)

De scholieren hebben hun mooiste kleren ...................... op het schoolfeest. (dragen)

Hoe lang zijn jullie nog in het restaurant ......................? (blijven)

Heb je veel cadeautjes voor je verjaardag ....................? (hebben)

Anne en William hebben lang in Griekenland ...................... (wonen)