NL BBL P2 les 2 meningen, argumenten, betoog

NL BBL P2 les 2 meningen, argumenten, betoog
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

NL BBL P2 les 2 meningen, argumenten, betoog

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
bij voldoende tijd: ook werkwoorden oefenen.

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk: tekst lezen en opdrachten maken 

 huiswerk  bespreken
uniform hygiënisch of afstandelijk.
leestekst
opdracht
woordenschatoefening
Lezen Samengevat blz. 21-23 

Slide 3 - Tekstslide

Theorie in Samengevat blz. 21-23


Zijn er vragen?

Slide 4 - Tekstslide

hygiënisch
mits
afstandelijk
mening
hiërarchie
rangorde
Op voorwaarde dat
gereserveerd
schoon
opinie

Slide 5 - Sleepvraag

Wat voor soort tekst is het?
A
informerend
B
instruerend
C
overtuigend
D
amuserend

Slide 6 - Quizvraag

Hoofdgedachte van de tekst?

Slide 7 - Open vraag

argumenten voor uniform
in de tekst

Slide 8 - Woordweb

Welke argumenten tegen het gebruik van eigen kleding heb je in de tekst gevonden?

Slide 9 - Open vraag

Slide 10 - Tekstslide

nakijken:
3. Op de 2e bladzijde wordt de mening van Peters over eigen kleding gegeven. Waaraan kun je in de tekst herkennen dat het om een mening gaat? (Er zijn twee antwoorden mogelijk, probeer ze allebei te vinden!)





4. De heer Peters somt een aantal nadelen van privé-kleding op.
 Hoeveel nadelen noemt hij?
Aan welke woorden herken je de opsomming?
 





Slide 11 - Tekstslide

nakijken:
3. Op de 2e bladzijde wordt de mening van Peters over eigen kleding gegeven. Waaraan kun je in de tekst herkennen dat het om een mening gaat? (Er zijn twee antwoorden mogelijk, probeer ze allebei te vinden!)
Aldus Peters.   En het is een citaat tussen aanhalingstekens
 4. De heer Peters somt een aantal nadelen van privé-kleding op.
 Hoeveel nadelen noemt hij?  vier
Aan welke woorden herken je de opsomming? Hij noemt er één en dan: Ook…… Daarnaast….
 





Slide 12 - Tekstslide

Waarom is een disposable schort een goed compromis?

Slide 13 - Open vraag

Het slot

Wat is de conclusie van dit artikel?
7. a)Het maakt niet uit, uniform of privékleding, als je de hygiënemaatregelen maar goed in acht neemt.
Aan welk woord in de tekst kun je zien dat er een conclusie volgt?   Kortom



Slide 14 - Tekstslide

Formuleer nu je eigen mening, met argumenten: gaat jouw voorkeur uit naar wel of niet een uniform in de (thuis)zorg?

Slide 15 - Open vraag

Argumenten
Een mening onderbouw je met argumenten.
De volgende twee filmpjes leggen dat uit.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Slide 18 - Tekstslide

Uitleg betoog


Kwestie/vraagstuk/probleem
- Standpunt = mening van de schrijver (voor of tegen)
- Argumenten: waarom heeft de schrijver gelijk?
- Doel = overtuigen

Slide 19 - Tekstslide

Opbouw betoog
Inleiding: stelling + standpunt

Middenstuk: argumenten en tegenargumenten

Slot: conclusie

Slide 20 - Tekstslide

huiswerk: betoog met vragen

Slide 21 - Tekstslide

Werkwoorden

Slide 22 - Tekstslide

Werkwoorden (ww)
Een werkwoord is een woordsoort.
De afkorting van werkwoord is ww.

In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.

Een werkwoord zegt 
- wat iets of iemand doet,
- wat iets of iemand overkomt
wat er is gebeurd.


Voorbeelden van werkwoorden: 

Lopen             Zijn
Fietsen           Leren
Rennen          Eten
Koken             Voetballen

Slide 23 - Tekstslide

Voorbeeldzinnen
Ik fiets naar school - het hele werkwoord is ...?

Het sneeuwt buiten - het hele werkwoord is ...?

Mark is bakker - het hele werkwoord is ... ?





Slide 24 - Tekstslide

Tijden
- Tegenwoordige tijd
- Verleden tijd
- Voltooide tijd (is ook een verleden tijd)

Slide 25 - Tekstslide

Aan de slag

Jullie gaan alle werkwoorden onderstrepen in de songtekst van het liedje 'Automatisch" van Flemming!

Slide 26 - Tekstslide

In welke tijd staan de meeste werkwoorden in deze songtekst?
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd
D
toekomende tijd

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
Zo schrijf je de persoonsvorm tegenwoordige tijd:



ik of jij/je erachter
ik-vorm (meestal stam = -en van hele werkwoord)
ik word, vind jij/je,
ik loop
enkelvoud: jij/hij/zij/het
ik-vorm + t
jij wordt, zij vindt,
hij loopt
meervoud:
wij/zij/jullie
hele werkwoord
wij vinden, jullie worden, zij lopen

Slide 29 - Tekstslide

Verleden tijd

Slide 30 - Tekstslide

De voltooide tijd
Voltooide tijd maak je met hebben, zijn of worden.

Voorbeelden:      Ik heb gerend
                                   Het is ontdekt
                                   Hij wordt geraakt.

Slide 31 - Tekstslide

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Of





Of gebruik het ezelsbruggetje " taxi kofschip"

Slide 32 - Tekstslide

Infinitief (hele werkwoord)
Wij gaan een appeltaart maken.

De persoonsvorm van deze zin = gaan.
Gaan kan dus geen infinitief zijn.
Maken blijft wel over, dit is wel een infinitief.
Dus:
Gaan = persoonsvorm, maken = infinitief.

Slide 33 - Tekstslide

Alles duidelijk?


Zijn er vragen?

Slide 34 - Tekstslide

extra: soorten argumenten
hoef je niet te (her)kennen voor het examen

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Video