Je kunt uitleggen hoe dieren zijn aangepast aan hun leefomgeving.
Slide 2 - Tekstslide
Inleiding
Een ijsbeer is met zijn dikke witte vacht goed aangepast aan de koude Noordpool. Ook andere dieren hebben aanpassingen zodat ze kunnen overleven in hun ecosysteem. De meeste aanpassingen zijn erfelijk.
Slide 3 - Tekstslide
Aanpassingen bij Waterdieren
Kop romp en staart gaan in elkaar over (gestroomlijnd)
Gladde huid met schubben en slijm
Vinnen voor voortbeweging
Alle waterdieren zijn altijd gestroomlijnd. Een lichaamsvorm waardoor ze weinig weerstand hebben in het water
Niet alleen vissen hebben dit maar ook sommige zoogdieren (dolfijnen).
Slide 4 - Tekstslide
Schutkleur (kleur om niet op te vallen)
Donkere bovenkant en lichte onderkant
Slide 5 - Tekstslide
Landzoogdieren
Bij verschillende landzoogdieren zijn de poten aangepast op de ondergrond
*Zoolgangers: Zachte ondergrond
*Teengangers: Harde ondergrond
*Hoefgangers: Harde ondergrond
Slide 6 - Tekstslide
Meer aanpassingen
Dieren in koude omgeving, meer haar om warmte vast te houden
Dieren in warme omgeving, grote oren om warmte te verliezen
Poolvos
Woestijnvos
Slide 7 - Tekstslide
Een sneeuwhaas
Een Europese Haas
Slide 8 - Tekstslide
Vogels
Steltlopers, Roofvogels, Zangvogels en Watervogels
Slide 9 - Tekstslide
Steltlopers
Priemsnavel= lange snavel
Lange poten voor ondiep water
soms met zwemvliezen om
niet door de bodem te zakken
Slide 10 - Tekstslide
Roofvogels
Haaksnavel= krom,
naar beneden gebogen,
scherpe punt
Poten met klauwen
Slide 11 - Tekstslide
Zangvogels
Kegelsnavel (zaden) of Pincetsnavel (insecten)
Poten met 3 tenen voor 1 teen achter om zich aan takken te kunnen klemmen
Slide 12 - Tekstslide
Watervogels
Zeefsnavel
Zwemvliezen
Waterafstotende veren door speciale olie die ze produceren