Week 14 - personages (vwo)

Les 24
Leerdoelen
R: Ik weet wat een personage is en wat de kenmerken van typen en karakters zijn.
T1: Ik kan in een verhaal herkennen welke personages typen of karakters zijn.
T2: Ik kan zelf voorbeelden geven van typen en karakters.
I: Ik kan uitleggen waarom de hoofdfiguur in verhalen of films meer een karakter of een type is en wat de nuances zijn.
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Les 24
Leerdoelen
R: Ik weet wat een personage is en wat de kenmerken van typen en karakters zijn.
T1: Ik kan in een verhaal herkennen welke personages typen of karakters zijn.
T2: Ik kan zelf voorbeelden geven van typen en karakters.
I: Ik kan uitleggen waarom de hoofdfiguur in verhalen of films meer een karakter of een type is en wat de nuances zijn.

Slide 1 - Tekstslide

Maak een zin met één van de woorden uit de afbeelding hiernaast.

Slide 2 - Open vraag

Maak een zin met één van de woorden uit de afbeelding hiernaast.

Slide 3 - Open vraag

Theorie
Type
- snel herkenbaar
- met versimpeling of overdrijving uitgebeeld
- maakt geen ontwikkeling door

Voorbeelden
- held (goede manieren)
- schurk (slechte manieren)

Slide 4 - Tekstslide

Theorie 
Karakter
- heeft niet alleen maar goede, of slechte eigenschappen; hij/zij is menselijk
-  maakt een ontwikkeling door
- maakt keuzes en beleeft dingen waardoor hij/zij groeit en als persoon verandert

Voorbeelden
Katniss Everdeen (de Hongerspelen, zie afbeelding)
Rudolf Wega (Kruistocht in spijkerbroek)
 

Slide 5 - Tekstslide

Theorie
Uiterlijk: 
- dat wat je aan de buitenkant kunt zien 

Innerlijk:
- alle gedachten en gevoelens van een personage
- geeft 'kleur' aan personage

Slide 6 - Tekstslide

Reflecteren
De maker van een spotprent of karikatuur gebruikt vaak typerende kenmerken van een persoon.

Kies samen met je buddy een karikatuur en bespreek vraag 1 t/m 3.
1. Hoe ziet de persoon op de karikatuur eruit?
2. Welke elementen zijn overdreven?
3. Waarom zijn juist deze elementen overdreven denk je?

Slide 7 - Tekstslide

Oefenen
- Maak opdracht 1 t/m 4 & opdracht 6 t/m 10 (les 24).

Slide 8 - Tekstslide

Toepassen (deel 1/3)
Je gaat de theorie toepassen op je boek aan de hand van een aantal vragen (zie volgende dia's).

Slide 9 - Tekstslide

Beschrijf 5 uiterlijke kenmerken van het hoofdpersonage in jouw boek.

Slide 10 - Open vraag

Beschrijf het innerlijk van het hoofdpersonage in jouw boek met behulp van opdracht 11 in je boek (Kern). Hoe zou jouw hoofdpersonage reageren?

Slide 11 - Open vraag

Kies nog twee van de onderstaande vragen en werk die ook uit.
- Vond je de personages in het verhaal geloofwaardig en goed beschreven?
- Kon je je goed inleven in de hoofdpersoon?
- Herkende je bepaalde gedachten, emoties of gedrag?
- Vond je bepaalde personen sympathiek of minder sympathiek?

Slide 12 - Open vraag