Bij gebreke van een dergelijke regeling dient de rechter in het Nederlandse deel van het Koninkrijk
(hierna: het Rijk in Europa) evenals de rechter in Aruba, Curaçao en Sint Maarten, zijn bevoegdheid in
privaatrechtelijke zaken van interregionale aard te bepalen door zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij
de bevoegdheidsregels die voor hem gelden op het terrein van het internationaal privaatrecht. De rechter
in het Rijk in Europa is, mede gelet op de voorrang van verdragen en EU-verordeningen ten opzichte van
het nationale recht, gehouden om eerst te onderzoeken of in een geval van interregionale aard
overeenkomstige toepassing kan worden gegeven aan de in verdragen en EU-verordeningen
neergelegde bevoegdheidsbepalingen en indien blijkt dat dergelijke verdragsrechtelijke of Unierechtelijke bevoegdheidsbepalingen ontbreken of zich niet voor overeenkomstige toepassing lenen, dient de rechter in het Rijk in Europa zijn rechtsmacht in een geval van interregionale aard te bepalen met overeenkomstige toepassing van de art. 1-14 Rv.