WRE 2AHA - Grammatica WS - ZWW, HWW en KWW in samengestelde zinnen

Nederlands
Welkom 2AHA!
Cursus 5 - Grammatica
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Welkom 2AHA!
Cursus 5 - Grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Planning

Uitleg werkwoordspelling 

Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 5 - Grammatica
1. Lesdoelen
2. Herhalingsvragen: betrekkelijk voornaamwoord
3. Uitleg zww, hww en kww in samengestelde zinnen
4. Samen oefenen
5. Zelfstandig werken

Slide 2 - Tekstslide

  • Je weet het verschil tussen de drie werkwoordvormen.
  • Je kunt in een samengestelde zin vaststellen of een werkwoord een zelfstandig, hulp- of koppelwerkwoord is.
Lesdoelen

Slide 3 - Tekstslide

Er volgen nu wat herhalingsvragen

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn/doen betrekkelijke voornaamwoorden?
A
Verwijzen naar een eerder genoemd woord in de zin.
B
Woorden waar je de, het of een voor kan zetten.
C
Alle werkwoorden in een zin.
D
Ze geven informatie over het zelfstandig naamwoord.

Slide 5 - Quizvraag

De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn...
A
die, dat, zus, zo
B
zijn, haar, ons
C
die, dat, wie , wat
D
hij, zij, wij

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord: Alles wat hij wil, is een beetje rust aan zijn hoofd.
A
alles
B
is
C
wat
D
aan

Slide 7 - Quizvraag

In welke zin is sprake van het betrekkelijk voornaamwoord 'wat'?
A
Ik weet niet wat ik vanmiddag ga doen.
B
Heb jij wat om uit te delen?
C
Dat is toch het mooiste wat ik heb meegemaakt.

Slide 8 - Quizvraag

In welke zin staat een betrekkelijk voornaamwoord?
A
Wie gaat er mee naar het zwembad?
B
Dit cadeau is voor jou.
C
Het cadeau dat ik heb gekregen, vind ik erg mooi.
D
Ik heb niets gekregen voor mijn verjaardag.

Slide 9 - Quizvraag

Het meisje dat hij leuk vindt.

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord in de zin?
A
Het
B
dat
C
hij
D
er is geen betr.vnw

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een zin met een betrekkelijk voornaamwoord?
A
Die jongen daar is mijn neefje.
B
De jongen, die daar loopt, is mijn neefje
C
Hoe heet die jongen?
D
Dat jongetje is mijn neefje.

Slide 11 - Quizvraag

Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

Hij zei iets ... ik niet begreep.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 12 - Quizvraag

§12: Zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord en
koppelwerkwoord in samengestelde zinnen

Slide 13 - Tekstslide

Zelfstandige werkwoorden
Een werkwoord is een woord dat je kunt doen: fietsen, leren, werken, eten. Maar een werkwoord kan je ook overkomen: vallen, struikelen, krijgen.
Als we weten wat er wordt bedoeld met een bepaald werkwoord, dan noem je dat een zelfstandig werkwoord.

Slide 14 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
Koppelwerkwoorden koppelen altijd een eigenschap aan het onderwerp in de zin. Ze zijn onderdeel van het naamwoordelijk gezegde (het onderwerp van de zin is of wordt iets). 

We kennen de volgende koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Jullie presentatie is [heel grappig].
Olivia wordt [snel boos].
Bart blijft de hele dag op zijn kamer.

Slide 15 - Tekstslide

Hulpwerkwoorden
Let op: sommige werkwoorden hebben van zichzelf geen duidelijke betekenis: hebben, kunnen, mogen, moeten, willen, worden, zijn, zullen. Daarom 'helpen' deze woorden altijd een ander werkwoord. Dit is de reden dat we deze werkwoorden hulpwerkwoorden noemen.
 
Sommige opdrachten kunnen lastig zijn.
Vanavond zouden we pizza kunnen eten.

Slide 16 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord, koppel-werkwoord en hulpwerkwoord in samengestelde zinnen
{hz Katrien Duck is ziek ( bz doordat ze gisteren iets verkeerds heeft gegeten), ( bz zodat ze vandaag niet zal kunnen optreden in Disneyland Parijs).

Deze samengestelde zin bevat zes werkwoorden.
Hoe stel je van elk werkwoord de woordsoort vast: zelfstandig werkwoord (zww), koppelwerkwoord (kww) of hulpwerkwoord (hww)?

Slide 17 - Tekstslide

Vaststellen
{hz Katrien Duck is ziek (bz doordat ze gisteren iets verkeerds heeft gegeten), (bz daardoor zal ze vandaag niet kunnen optreden in Disneyland Parijs).

De voorbeeldzin bestaat uit drie delen: een hoofdzin en twee bijzinnen. Elk van die delen is zelf een enkelvoudige zin. Je hebt geleerd hoe je in zo’n enkelvoudige zin vaststelt of een werkwoord een zww, kww of hww is. Die aanpak gebruik je ook bij enkelvoudige zinnen die samen een samengestelde zin vormen.

Slide 18 - Tekstslide

Zo bepaal je in een samengestelde zin met welk soort werkwoord je te maken hebt:

1. Verdeel de samengestelde zin in enkelvoudige zinnen. Zet strepen tussen de zinnen.

2. Stel van elke enkelvoudige zin het gezegde vast: werkwoordelijk gezegde (wg) of naamwoordelijk gezegde (ng).

3. Pas daarna per zin de regels van pararaaf 6: zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord toe.


Slide 19 - Tekstslide

Stap 1: De samengestelde zin bestaat uit de enkelvoudige zinnen:
Katrien Duck is ziek, (1) /
doordat ze gisteren iets verkeerds heeft gegeten (2) /
daardoor zal ze vandaag niet kunnen optreden in Disneyland Parijs. (3)

Stap 2: zin 1: ng: is [ziek]
zin 2: wg = heeft gegeten
zin 3: wg = zal kunnen optreden

Stap 3: zin 1: ng met één werkwoord → is = kww
zin 2: wg met twee werkwoorden → heeft (= pv) = hww, gegeten = zww
zin 3: wg met drie werkwoorden → zal (= pv) = hww, kunnen = hww, optreden = zww


Slide 20 - Tekstslide

Uitlegfilmpje!

Slide 21 - Tekstslide

Alle bezoekers *moesten* hun ticket laten zien bij de ingang van de zaal.
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 22 - Quizvraag

Efraïm *heeft* drie oudere broers en twee jongere zussen.
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 23 - Quizvraag

Afgelopen week zijn er in de dierentuin twee olifantjes *geboren*.
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 24 - Quizvraag

Jouw jongere broer *wordt* al een flinke jongen.
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 25 - Quizvraag

*Hebben* jullie de grote versierde kerstboom op het marktplein al gezien?
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 26 - Quizvraag

In sommige steden *wordt* het afval pas na de inzameling gescheiden.
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 27 - Quizvraag

Wanneer kikkervisjes pootjes *krijgen*, moet je ze weer *vrijlaten* in een vijver.

Slide 28 - Open vraag

Jelle *scheen* heel rustig bij zijn spreekbeurt, maar vanbinnen *voelde* hij de zenuwen.

Slide 29 - Open vraag

Aan het werk
Maken:
Huiswerk voor de volgende les
Klaar?
Leren voor de toets
Wat?
Cursus 5, §12: Zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord in een samengestelde zin. 
Havo: Opdracht 1 t/m 3
Vwo: Jullie hebben deze paragraaf al behandeld, dus wij gaan aan de slag met §4 Wederkerig en Wederkerend voornaamwoord

Ga alvast leren voor de SO. Dit kun je doen door online oefentoetsen te maken, te oefenen in de online trainer of extra oefeningen maken in de paragrafen.

Slide 30 - Tekstslide