1. Je kan minstens 3 groepen personen benoemen de bij jouw sociale omgeving horen.
2. Je kan het verschil uitleggen en voorbeelden geven van wetten en gedragsregels.
3. Je kan de volgende begrippen uitleggen en herkennen in teksten, afbeeldingen en filmpjes:
waarden en normen, belangen, macht, machtsmiddelen, sociale ongelijkheid.