1.3 kernbegrippen bij maatschappijleer

1.3 kernbegrippen bij maatschappijleer
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

1.3 kernbegrippen bij maatschappijleer

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
• Je kunt uitleggen wat waarden en normen zijn en hiervan
 voorbeelden geven.
• Je kunt de basiswaarden van de Nederlandse maatschappij
  benoemen.
• Je kunt de begrippen belang, belangentegenstelling, macht,
  machtsmiddelen en sociale ongelijkheid uitleggen.

Slide 2 - Tekstslide

Kernbegrippen
Het vak maatschappijleer gebruikt kernbegrippen om de
verschillen in de samenleving te begrijpen.
Het gaat om:
• Waarden en normen
• Belangen
• Macht
• Sociale ongelijkheid

Slide 3 - Tekstslide

Waarden en normen
Waarden zijn principes die je belangrijk vindt in het leven.

Voorbeelden van waarden zijn: eerlijkheid en vriendschap.

Uit waarden volgen altijd bepaalde normen.
Normen zijn regels over hoe jij en anderen zich moeten gedragen.



Slide 4 - Tekstslide

Noem een voorbeeld van een waarde en voeg hieraan een norm toe.
voorbeeld:
waarde= vriendschap - norm = een echte vriend laat je niet in de steek

Slide 5 - Open vraag

In de Nederlandse samenleving staan drie basiswaarden centraal:

• Vrijheid
 Je mag je mening geven, je mag de opleiding volgen die je wilt.
• Gelijkwaardigheid
 Alle inwoners van Nederland hebben dezelfde rechten.
• Solidariteit
 We houden rekening met elkaar en helpen elkaar als het nodig is

Slide 6 - Tekstslide

Belangen
Een belang is het voordeel dat je ergens bij hebt.
Jouw belang is bijvoorbeeld een lesrooster zonder tussenuren,
want dan ben je eerder uit.
Soms is er sprake van een belangentegenstelling: het belang
van de één botst met het belang van de ander.
Bijvoorbeeld: de één wil graag goedkoop vliegen, de ander wil
vliegen juist duurder maken omdat het milieuvervuilend is.


Slide 7 - Tekstslide

Macht
Macht is de mogelijkheid om het gedrag van anderen te
beïnvloeden.

Je ouders hebben macht over jou: ze kunnen je verbieden om met
vrienden op vakantie te gaan.

Ook de overheid heeft macht: zij maakt wetten met regels waar jij
je aan moet houden.


Slide 8 - Tekstslide

Waar heb jij macht over? (LEG UIT)

Slide 9 - Open vraag

Machtsmiddelen
Om macht te kunnen uitoefenen, heb je machtsmiddelen nodig:
middelen waarmee je het gedrag van anderen kunt beïnvloeden.
De belangrijkste machtsmiddelen zijn:
• functie of beroep
• kennis en vaardigheden
• aanzien of status
• overtuigingskracht
• veel geld
• het aantal mensen dat gezamenlijk iets wil
• toegang tot de media
• toegang tot invloedrijke personen of politici
• het gebruik van geweld



Slide 10 - Tekstslide

sociale ongelijkheid 
Sociale ongelijkheid betekent dat niet iedereen dezelfde kansen
heeft in de samenleving.

Dit zie je bijvoorbeeld aan:

  • discriminatie op de arbeidsmarkt
  • de inkomensverschillen tussen een bankdirecteur en een
  •  schoonmaker

Slide 11 - Tekstslide

Moet er een maximumsalaris worden ingesteld om
sociale ongelijkheid tegen te gaan?
(Leg uit)

Slide 12 - Open vraag

Opdracht 
  1. Kies een van de kernbegrippen en geef hiervan de definitie.
  2. Bedenk een situatie uit je eigen leven of uit het nieuws waarin dit begrip een centrale rol speelt. 
  3. Leg uit hoe het begrip hierin van toepassing is 
  4. Klassikaal bespreken

Slide 13 - Tekstslide

Wat is jou bijgebleven uit de les of waar wil je meer uitleg over?

Slide 14 - Open vraag