Werkwoordspelling

Welkom 1HVa
Nederlands
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom 1HVa
Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Beschrijf in één zin wat dit gedicht je leert over werkwoordspelling in het Nederlands.

Slide 3 - Open vraag

Lesprogramma
  1. Signaalwoorden opdracht
  2. Uitleg werkwoorden
  3. Aan de slag

Slide 4 - Tekstslide

Terugblik
  1. Fictie/non-fictie en realistisch/onrealistisch

  2. Genres

  3.  Je mening geven.

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • weet je hoe je de persoonsvorm, het voltooid deelwoord, werkwoorden in de verleden tijd en werkwoorden in de tegenwoordige tijd schrijft.

  • kun de juiste vorm van een gegeven werkwoord schrijven.

  • kun je in een zin de juiste werkwoordsvorm invullen. 

  • kun je zelf zinnen maken met een gegeven werkwoord en hierbij de werkwoordsvorm juist schrijven. 

Slide 6 - Tekstslide

Welke werkwoorden ken je?
Noem er zoveel mogelijk.

Slide 7 - Woordweb

Wanneer je van de middelbare school komt, moet je de werkwoordspelling helemaal beheersen.
Ben je het wel of niet met deze stelling eens? Leg je antwoord uit.

Slide 8 - Open vraag

Werkwoorden

  • Geven aan welke handeling, toestand, proces er in de zin centraal staat (doe-woord).

  • Geven aan in welke tijd een zin staan (vt - tt).

  • Passen zich altijd aan het onderwerp aan (ow ev dan ww in ev / ow mv dan ww in mv).

Slide 9 - Tekstslide

Zoek alle persoonsvormen en voltooid deelwoorden uit dit stukje op. 
Schrijf achter iedere persoonsvorm of die in de tegenwoordige gaat of de verleden tijd staat.

Slide 10 - Tekstslide

Persoonsvorm
De persoonsvorm tegenwoordige tijd: 

  • ik | ik-vorm |  ik bel
    De ik-vorm = hele werkwoord -en

  • jij/u/hij/zij/het | ik-vorm + t | hij belt

  • wij/jullie/zij | hele werkwoord | wij bellen 
    Hele werkwoord = infinitief

Slide 11 - Tekstslide

Hoe bepaal je of je in de verleden tijd -de(n) of -te(n) moet gebruiken?

Slide 12 - Open vraag

Persoonsvorm
De persoonsvorm in de verleden tijd bij zwakke werkwoorden:
  • stam = hele werkwoord min -en
  • als de stam eindigt op t, x, k, f, s, ch of p: -te of -ten
  • als de stam op een andere letter eindigt: -de of -den

Bij sterke werkwoorden verandert de klank (lopen - liep).
  • Dit moet je leren (geen regels).

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Sterke- en zwakke werkwoorden
ging
gaan
timmerde
timmeren
sloopte
slopen
schreef
schrijven
wandelde
wandelen
liep
lopen
Sterke werkwoorden
Zwakke werkwoorden

Slide 15 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
  • Je wilt vertellen dat iets al gebeurd is; voltooid betekent dat iets af is. Er gebeurt daarna niets meer.
  • begint vaak met ge-, soms met be-, ver-, her of ont-
  • eindigt op –en, –t of –d.
  • gebruik de verleden tijd om erachter te komen of je een –t of een –d aan het einde schrijft.

gehoort of gehoord?             hoorde 
                                          gehoord 

Slide 16 - Tekstslide

Belangrijk!
  • Wees nauwkeurig bij het schrijven van verschillende werkwoordsvormen. 

  • Neem de tijd om te bepalen welke vorm je nodig hebt en bedenk dan hoe je die vorm schrijft (regels). 

Slide 17 - Tekstslide

Aan de slag
3.2 B (deel 1 )
3.3 B en C (deel 1 en deel 2)
Huiswerk = afmaken + werken aan je leesautobiografie

Let op! Volgende week vrijdag ook een SO werkwoordspelling.

Slide 18 - Tekstslide

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd

Slide 19 - Open vraag

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 20 - Open vraag