dag 2*** knipwerkwoorden (wat + doet + wat + doet)
1 / 23
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
de hond
opeten
de brokjes
wat-woord
wat-woord
knipwerkwoord
Slide 12 - Sleepvraag
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
knipwerkwoorden
Slide 15 - Woordweb
Slide 16 - Tekstslide
knippen
gooien
smeren
vouwen
maken
trekken
af
uit
over
los
dicht
weg
Slide 17 - Sleepvraag
Slide 18 - Tekstslide
de kat opeten de brokjes
A
de kat opeet de brokjes
B
de kat eet op de brokjes
C
de kat eet de brokjes op
D
de brokjes eet de kat op
Slide 19 - Quizvraag
de chips kapotscheuren
in de tas
in de tas
A
de chips kapot scheurt in de tas
B
de tas scheurt kapot in de chips
C
de chips kapotscheuren in de tas
D
de chips scheurt kapot in de tas
Slide 20 - Quizvraag
de kleding rondslingeren
in de kast
A
de kleding rondslingert in de kast
B
de kleding slingert in de kast rond
C
de kast slingert de kleding in het rond
D
de rond slinger de kleding in de kast
Slide 21 - Quizvraag
de kat uitglijden
over het kleed
A
de kat glijdt uit over het kleed.
B
de kat uitglijdt over het kleed.
C
de kat glijden over het kleed uit.
D
de kat uitglijden over het kleed.
Slide 22 - Quizvraag
de kat uitglijden
over het kleed
A
de kat glijdt uit over het kleed.
B
de kat uitglijdt over het kleed.
C
de kat glijden over het kleed uit.
D
de kat uitglijden over het kleed.
